VRIJDAG 11 DECEMBER 1931.
553
voorstel kunnen meegaan, indien er ingevoegd werd: »Zoo
spoedig mogelijk".
Thans acht spreker het veiliger te zeilen op het kompas
van Burgemeester en Wethouders en de commissie van
financiën, wanneer die het voorzichtiger vinden, even te
wachten.
Voor de openstelling van de zweminrichtingen op Zondag
heeft de heer Koole enkele argumenten gebruikt, die volgens
spreker niet juist zijn. De heer Koole citeerde spreker, omdat
hij had gesproken over de Zondagswet.
Spreker heeft inderdaad gezegd, dat de Zondagswet oud
was, maar hij heeft er bijgevoegd dat, waar het eenmaal een
wet is, die op het oogenbhk gehandhaafd dient te worden
en bij de algemeene beschouwingen heeft spreker zijn stem
juist tegen soepeler toepassing verheven. Zoo heeft spreker
ook tegen openstelling van de zweminrichtingen op Zondag
beslist bezwaar; op 6 dagen in de week kan er gezwommen
worden en dan begrijpt spreker niet waarom dan ook op den
zevenden dag gezwommen moet worden. De heer Knuttel
zegt nu, dat men op een vrijen dag moet kunnen zwemmen
dan doet men dat maar op Zaterdag of vóórdat men naar
zijn werk gaat. De heer Koole wil die zweminrichtingen op
Zondag openstellen, om te voorkomen ongelukken, doordat
men op andere plaatsen gaat zwemmen, maar dat argument
snijdt geen hout; in zee is alle gelegenheid om onder toezicht
te baden en hoeveel ongelukken gebeuren daar niet, juist
omdat men gaat baden op ongeschikte plaatsen? lederen
zomer leest men in de couranten van menschen, die door
eigen onvoorzichtigheid verongelukt zijn door op gevaarlijke
plaatsen te baden; wanneer dat ook gebeurt, doordat die
zweminrichtingen des Zondags gesloten zijn, kan men de
verantwoordelijkheid daarvoor niet op het College leggen;
die dragen de menschen zelf of de ouders, die dat toelaten;
de ouders moeten daarop letten, niet het College. Spreker
sluit zich bij den heer Coster aan en zal dus stemmen tegen
het voorstel tot openstelling op Zondag. Wanneer de heer
Koole zijn voorstel tot uitvoering van het badhuis-Zuiderzicht
wijzigt in dien zin, dat het gelezen wordt »zoo spoedig
mogelijk", waaronder dan te verstaan »zoo speedig het in
verband met de financiën der gemeente mogelijk is", dan wil
spreker daarmede meegaan.
De heer Knuttel ondersteunt beide voorstellen van den
heer Koole sterk. Men is 'nier nog niet zoover, dat de arbeiders
woningen algemeen van badgelegenheid voorzien worden en
dan is het toch wel kras, dat er slechts in één hoek van de
stad gelegenheid is om een bad te nemen, alleen in de Kooi
en de van der Werffstraat, die toch beide in dezelfde richting
liggen; als men de stad in vier deelen verdeelt, liggen die in
hetzelfde kwartier. Dit is zeer urgent. Ook in het Morsch-
kwartier zal binnenkort een badhuis moeten komen.
Ten aanzien van de openstelling op Zondag neemt spreker
alle argumenten van den heer Koole over; die is bijzonder
noodig, vooral voor de arbeiders, die maar op één dag gelegen
heid hebben, zoo'n inrichting te bezoeken. Spreker protesteert
er alleen even tegen, dat de heer Koole opnieuw een poging
doet om een laffe legende ingang te doen vinden, die spreker
gisteren volkomen al weerlegd heeft, n.l. alsof spreker gezegd
zou hebben, dat over een half jaar het kapitalisme niet meer
zou bestaan; het is een minderwaardige bestrijding om dergelijke
kinderachtigheden weer tegen beter weten in naar voren te
brengen. Spreker is ook getroffen door de uitlating van den
sociaal-democraat, den heer Koole: als het ooit eens gebeurt,
dat wij een socialistische maatschappij krijgen. Spreker kan
niet zeggen dat dit van overmatig vertrouwen in eigen
beginselen getuigt.
De heer Koole heeft gezegd: als wij dat ooit beleven.
De beer Knuttel zegt, dat de heer Koole toch niet een van
de oudsten is.
De heer Wilbrink komt op tegen het betoog van den heer
Koole, alsof men op grond van het vrijheidsbeginsel moet
overgaan tot openstelling van de zweminrichtingen op
Zondag.
Spreker kan niet erkennen, dat er behoefte bestaat aan
openstelling van de zweminrichtingen des Zondags, aangezien
het bestuur van de inrichting aan den Hoogen Rijndijk geen
gebruik wenschte te maken van de gelegenheid om de in
richting des middags geopend te hebben. Het meende n.l.
dat de liefhebberij daarvoor niet groot genoeg was.
De sociaal-democraten pleiten alleen voor Zondagsrust, als
het in hun kraam te pas komt en anders geven zij er niets
om. Sprekers partij staat echter op het standpunt, dat de
overheid de taak heeft de Zondagsrust te bevorderen om
daardoor te kunnen komen tot Zondagsheiliging, die niet
mogelijk zal zijn voor menschen, die eiken Zondag dienst
moeten doen. Het gaat hier niet om een vrijheidsbeperking,
maar om het handhaven van de vrijheid voor degenen, die anders
niet van de Zondagsrust zouden kunnen profiteeren. Ieder is
vrij den Zondag door te brengen op een wijze, die hij ver
kiest, maar de overheid dient er tegen te waken, dat des
Zondags door sommige menschen dienst wordt gedaan om
anderen in de gelegenheid te stellen zich te ontspannen. Er
blijft op allerlei gebied gelegenheid genoeg over om zich te
ontspannen.
Spreker betwijfelt het sterk, of het juist is, dat een jonge
man is verdronken in de Nieuwe Vaart in den tijd, dat de
zweminrichtingen gesloten waren. Gebeurde het niet op een
werkdag?Ook op werkdagen bestaat de gelegenheid, om van
de openbare wateren gebruik te maken.
Het argument, dat het overgroote deel van de inwoners
slechts eenmaal in de week in de gelegenheid is om te
zwemmen, is niet juist. De kantoorbedienden ziet men des
morgens vroeg reeds naar het bad gaan en de arbeiders
scheiden des avonds niet zoo laat met werken uit, dat zij
geen gelegenheid voor zwemmen meer zouden hebben.
Spreker zal op grond van het een en ander met vrijmoedig
heid tegen het voorstel van den heer Koole stemmen.
De Voorzitter wenscht aan hetgeen door verschillende
sprekers tegen de voorstellen van den heer Koole is aange
voerd, toe te voegen, dat het in deze niet gaat om de toe
passing van de Zondagswet. Burgemeester en Wethouders
maken gebruik van de bevoegdheid, die zij hebben krachtens
de overeenkomst, die gesloten is met de zweminrichtingen
aan de Zijl en den Hoogen Rijndijk, volgens welke overeen
komst Burgemeester en Wethouders vaststellen de uren, waarop
de inrichtingen geopend zijn. Zij hebben dit voornamelijk in
verband met de Zondagsrust zoo bepaald. Door de quaestie
van de toepassing van de Zondagswet wilde de heer Koole
nog een klein politiek debatje erbij halen en eenige nieuwe
gezichtspunten openen en uitbreiding aan het debat geven
spreker moet hem deze illusie benemen. Dat heeft er in dit
geval niets mee te maken.
De heer Goslinga spreekt nu liever over badhuizen dan
over financiën en zal den heer Koole dus niet in zijn finan-
cieele beschouwingen volgen, die volgens spreker onjuist zijn.
In 1928 is dit badhuis in het College behandelddaarover is
toen een principieele stemming gehouden, of men zou over
gaan tot het doen maken van plannenspreker was toen
daar niet voor, want sprekers voorganger, de heer Sanders,
had al eens uitgerekend, dat de waterplasserij, zooals hij dat
noemde, de verschillende bad- en zweminrichtingen de ge
meente al ongeveer 45.000.per jaar kostten; dat is geen
kleinigheid, de rente van 1 millioen; hij vond dat welletjes
en spreker kon zich daarbij wel aansluiten. De meerderheid
van het College heeft er echter vóór gestemd. Toen is een
plan ontworpen door Gemeentewerken, dat echter verbrand
is; na den brand is weer een nieuw plan gemaakt, dat de
verschillende commissies gepasseerd is. Nu is het echter toch
wel zeer onjuist om te zeggen, dat spreker de commissies maar
heeft laten doorwerken. Waarvoor ziet de heer Koole spreker
wel aan, alsof hij het circuleeren van een plan bij een com
missie zou kunnen tegenhouden, indien de meerderheid van
het College een dergelijk plan wil laten uitvoeren? De heer
Koole moet spreker niet aanzien voor een zoo machtig heer;
hij is maar een doodgewoon wethouder, een van de vijf; men
make zich daarvan geen overdreven voorstelling. In November
1930 is dit plan door het College in handen gesteld van de
Commissie van Financiën, maar de heer Koole vergist zich
alweer, als hij denkt, dat spreker toen voorzitter daarvan was;
dat werd hij pas in September 1931toen was voorzitter de
heer Huurmandat moet de heer Koole spreker niet in de
schoenen schuiven. Inderdaad heeft die commissie dat plan
opgehouden; spreker neemt dat die commissie niet kwalijk,
wanneer zij meent daarvoor goede gronden te hebben en dat
was zoo, daar zij meende, dat door oprichting van een over
dekte bad- en zweminrichting beter in de behoefte aan bad
gelegenheid kon worden voorzien dan door enkel een badhuis.
Dat is toch een respectabele overtuiging en die commissie
heeft indertijd het College geadviseerd, die quaestie te over
wegen. Daarop is toch niets tegen; die commissie mag dat
toch doen. Spreker geeft toe, dat die plannen eenigen tijd
gehangen hebben, zij zijn weer in de Commissie van Finan
ciën besproken, n.l. op 24 November 1931in die vergadering
heeft spreker een advies van die commissie uitgelokt, dat toen
vastgesteld is, maar nog niet bij het College is ingekomen,
hetgeen begrijpelijk is, omdat de secretaris der commissie direct
na die vergadering ongesteld geworden is, gedurende een week
na zijn terugkeer is dat advies opgesteld. Dat is allemaal
heel gewoon.
Burgemeester en Wethouders moeten het advies over de
oprichting van het badhuis nog behandelen. Op die behan
deling mag spreker niet vooruitloopen. Ieder lid van de com
missie, dus ook de heer Verweij, kan getuigen, dat spreker