542
VRIJDAG 11 DECEMBER 1931.
Ten aanzien van de voorstellen van den heer van Stralen
tot een extra-uitkeering aan werkloozen, tot verhooging van
de ondersteuningsnorm en tot verhooging van den kinder
toeslag stelt het College voor, de behandeling daarvan uit te
stellen tot de behandeling van het voorstel van het College
tot aanvaarding van de Rijkssteunregeling voor werkloozen.
Kan de heer van Stralen zich daarmede vereenigen?
De heer van Stralen antwoordt bevestigend.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming besloten,
de voorstellen van den heer van Stralen luidende:
«Ondergeteekende stelt den Raad voor B. en W. te ver
zoeken een zoodanige wijziging in het reglement voor de
steun verleening aan te brengen, waardoor het mogelijk wordt
een extra uitkeering te verstrekken aan geheel of gedeel
telijk werkloozen, die daarvoor in aanmerking komen, voor
aanschaffing van kleeding en schoeisel.";
sOndergeteekende stelt den Raad voor de ondersteunings
norm te verhoogen van ƒ13.50 op ƒ15.— voor werklooze
gehuwden en kostwinners en van 9.op ƒ10.voor
kostgangers." en
»Ondergeteekende stelt voor den kindertoeslag te verhoogen
van ƒ1.25 op ƒ1.50 per kind en deze toeslag te verstrekken
voor alle inwonende kinderen, tot een maximum aantal van 7."
aan te houden tot de behandeling van het voorstel van
Burgemeester en Wethouders in zake aanvaarding van de
Rijkssteunregeling voor werkloozen.
De Voorzitter zegt, dat het voorstel van den heer van
Stralen tot tijdelijk buiten werking stelling van de z.g.
tweede norm in het steunreglement eigetdijk niet als eert
voorstel kan worden beschouwd, doch alleen als een motie,
daar het College dat reglement vaststelt. Spreker verzoekt
den heer van Stralen echter ook ten aanzien van dit voorstel
te willen toestemmen in uitstel tot de behandeling van het
voorstel van het College tot aanvaarding van de Rijkssteun
regeling voor werkloozen.
De heer van Stralen kan in uitstel niet bewilligen; dit
is van zooveel belang en de oppositie tegen die bepaling is
al zoo groot, dat het noodzakelijk is, daarover vandaag te
beslissen.
De Voorzitter adviseert dan namens het College afwijzend,
waarbij natuurlijk de gelegenheid open blijft, deze zaak
opnieuw in bespreking te brengen bij de behandeling van
het voorstel van het College tot aanvaarding van de Rijks
steunregeling voor werkloozen op 21 December a.s.
De heer Wilbrink heeft straks medegedeeld, vóór dit
voorstel van den heer van Stralen te zullen stemmen. Volgens
den Voorzitter, in tegenstelling met spreker, zou voor de groote
gemeenten wel degelijk een tweede norm bestaan; weet het
College dat wel zeker? Spreker gelooft, dat dit niet zoo is. In
het reglement van Utrecht, dat de Rijksregeling aanvaard
heeft, heeft spreker naar een tweede norm gezocht, maar die
niet gevonden.
De heer Bomijn zegt, dat het College op het oogenblik niet
voorbereid is op een debat over den werkloozensteun. Het
principieele besluit is genomen, dat het debat daarover op
21 December a. s. zal plaats hebben. Met het oog hierop en
in verband met de behandeling van de begrooting heeft
spreker zich van te voren niet vergewist van alle kwesties,
die zich bij den werkloozensteun voordoen. Spreker zou den
heer Wilbrink willen verzoeken hem daarvoor den noodigen
tijd te geven. Van de zijde van den dienst wordt beweerd,
dat de zaak niet zoo is, als de heer Wilbrink het heeft gezegd.
Spreker wil eerst zichzelf overtuigen en daarna den Raad
volledig inlichten omtrent de vraag, of er verschillen bestaan
ten opzichte van andere plaatsen.
Spreker geelt den Raad in overweging geen overijld besluit
te nemen, maar de beslissing uit te stellen tot de Raad
volledig is ingelicht en met kennis van zaken kan oordeelen.
De heer Wilbrink zegt, dat zijn gegevens wel evenveel
waard zullen zijn als de gegevens, waarover Burgemeester en
Wethouders straks zullen blijken te beschikken.
Spreker wil het College niet onaangenaam zijn en er dus
toe medewerken, dat de behandeling van deze aangelegenheid
wordt uitgesteld tot 21 December a.s.
De Voobzitter stelt den heer van Stralen de vraag, of hij
onder deze voorwaarde zich met den voorgestelden gang van
zaken kan vereenigen.
De heer van Stralen zegt, dat hij zich hiermede niet kan
vereenigen. Als de Wethouder van deze zaak niet op de
hoogte is, kan spreker hem wel nader inlichten.
De heer Romein merkt op, dat hij zijn inlichtingen wel van
anderen ontvangt.
De heer van Stralen zegt, dat de inlichtingen, welke hij
den Wethouder verstrekt, ook betrouwbaar zijn.
In de Rijksregeling is ook de tweede norm geregeld.
In plaats van 20 en 15 weken staat daarin 24 en 18 weken.
Spreker handhaaft zijn voorstel, omdat het niet te verde
digen is de bestaande bepalingen in tijden als deze te laten
voortbestaan. Deze bepaling van het steunreglement is absoluut
verkeerd. Zij kan misschien in normale tijden goed zijn, maar
deugt niet in dezen bijzonderen tijd, waarin goede, bekwame
arbeiders, die graag willen werken, meer dan een jaar werkloos
zijn, daarom afgevoerd worden en maar moeten zien dat zij
van Maatschappelijk Hulpbetoon een ondersteuning krijgen.
De Raad dient te bedenken, dat men nu nog niet gebonden
is aan de Rijksregeling, maar volkomen vrij is. Als op 21
December wordt beslist, dat de Rijksregeling wordt aan vaard,
wordt ook bepaald, dat alles van de Rijksregeling wordt over
genomen en dat is zeer veel slechter voor de werkloozen.
Laat de Raad dus op het oogenblik, nu bij nog vrij is, een
beslissing nemen.
De Voorzitter merkt op, dat de Raad het niet kan bepalen,
omdat het reglement wordt, vastgesteld door Burgemeester
en Wethouders.
De heer Wilbrink stelt voor, het voorstel van den heer
van Stralen aan te houden, omdat spreker alles wat mogelijk
is onder de bestaande Rijksregeling voor de werkloozen wil
behouden.
Het is voor de gemeente Leiden financieel niet te verant
woorden om de Rijksregeling te verwerpen.
Spreker gevoelt er ook niet veel voor, thans het voorstel
van den heer Van Stralen te verwerpen, omdat hij het
gaarne in de regeling zou willen inlasschen voor zoover het
mogelijk is. De Leidsche werkloozen hebben er recht op ten
minste op dezelfde wijze te worden behandeld als de werk
loozen in andere gemeenten.
De heer Van Stralen wil op het oogenblik meer bereiken,
maar spreker is te veel practicus om niet te begrijpen, dat
dit niet mogelijk is.
De Voorzitter zal dus straks in stemming brengen het
voorstel-Wilbrink, om de voorstellen van Stralen luidende:
»Ondergeteekende stelt voor de bepaling in het steun
reglement, dat de ondersteuning na 20 weken voor gehuwden
en kostwinners en 15 weken voor kostgangers met 1.
per week wordt verminderd, voor bona fide werkloozen
tijdelijk buiten werking te stellen." en
ȟndergeteekende stelt voor de uitgetrokken bona fide
werkloozen, welke buiten hun schuld in een jaar minder dan
2 maanden hebben gewerkt, niet van steunverleening af te
voeren."
aan te houden tot de behandeling van het voorstel van het
College inzake de aanvaarding van de Rijkssteunregeling voor
werkloozen.
Spreker stelt namens het College voor, de behandeling van
de voorstellen van den heer van Stralen luidende:
«Ondergeteekende stelt den Raad voor de bepaling in het
steunreglement, dat losse transportarbeiders slechts gedurende
42 dagen per jaar steun kunnen ontvangen, tijdelijk buiten
werking te stellen."
«Ondergeteekeride stelt den Raad voor om vanaf 1 Januari
1932 op de kasuitkeeringen van die werkloozen, welke na
uitgetrokken te zijn voor gemeentelijken steun in aanmerking
komen, een toeslag op de kasuitkeering te verstrekken ten
bedrage van het verschil tusschen kasuitkeering en steun
bedrag."
aan te houden tot de behandeling van het voorstel van het
College inzake aanvaarding van de Rijkssteunregeling voor
werkloozen. Kan de beer van Stralen zich daarmede ver
eenigen?
De heer van Stralen antwoordt bevestigend.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten.
De Voorzitter adviseert namens het College niet aan te
nemén het voorstel van den heer van Stralen tot zoo snel
mogelijke uitvoering van gemeentelijke werken; dit moet