WOENSDAG 9 DECEMBEE 1931. 497 altijd meer hazen dan in een kleine gemeente, waar men de toestanden beter kent en bovendien zulke uitnemende Eaads- leden heeft als de heeren Schüller en Kooistra. Spreker komt thans tot de Leidsche Duinwater-Maat schappij en de voorstellen van den heer van Eek, die daarop betrekking hebben. De heer Wilmer heeft terecht opgemerkt, dat het niet zoo eenvoudig is als het lijkt om de Leidsche Duinwater-Maat schappij in gemeentebeheer te brengen. De gemeente ban als een van de elf aandeelhouders de tien overige aandeelhouders niet eenvoudig ter zijde zetten. Bovendien verzet de Wet op de Naamlooze Vennootschappen zich er tegen, dat men naar welgevallen met het bezit van anderen handelt. Het zou mogelijk zijn, al zou het tot eenige groote moeilijk heden aanleiding kunnen geven, dat in een algemeene aandeel houdersvergadering werd besloten het bedrijf aan de gemeente te verkoopen. Daartegen zouden de aandeelhouders zich kunnen verzetten en men zou eindelooze processen kunnen krijgen over den prijs, die de gemeente aan de aandeelhouders zou moeten betalen. Ook zonder dat is het voorstel niet aanbevelenswaardig, want het beteebent de liquidatie van de Leidsche Duinwater- Maatschappij. Is dat nu in het belang van de gemeente! Heeft de heer van Eek er wel aan gedacht, dat hij dan ook liquideert de concessies van de maatschappij in verschillende andere gemeenten, die van groote waarde en beteekenis zijn voor de Leidsche Duinwater-Maatschappij! Wil de heer van Eek spreker niet toegeven, dat als de concessies afgeloopen en de gemeente zou opnieuw moeten trachten die concessies te krijgen, het niet zoo heel eenvoudig zou zijn en het ook niet onmogelijk moet geacht worden, dat de gemeente daarbij een veer zou moeten laten. De heer van Eek kan door zijn lid maatschap van de Commissie voor de Lichtfabrieken weten, dat de omliggende gemeenten in Gedeputeerde Staten een krachtigen bondgenoot hebben tegen de centrale gemeente. Door zijn lidmaatschap van de Staten is het den heer van Eek bekend, dat het ook in andere centrale gemeenten in Zuid- Holland zoo is gesteld. De eigendommen van de maatschappij zouden op de ge meente moeten worden overgeschreven, hetgeen heel veel zou kosten. Tegenover al deze bezwaren staan geen voordeelen. Bij den heer van Eek culmineert alles in de belangen van het personeel, maar bij de L.D.M. zijn deze van zeer onder geschikten aard. Enkele percenten van de ontvangsten gaan weg aan loon. Zij is niet te vergelijken met de H.T.M. of de E.T.M. waar 60 of 70 van de ontvangsten voor loon worden uitgegeven en waarbij duizenden personen in dienst zijn. Het gaat bij de L.D.M. om een paar dozijn menseken en de heer van Eek behoeft niet te zeggen, aangezien iedereen dat wel weet, dat zij onder behoorlijke arbeidsvoorwaarden moeten werken. De heer Scheller merkt op, dat dat er juist aan mankeert. De heer Goslinga ontkent dit. Als de menschen niet soebatten om in dienst van de gemeente te komen moet de heer Schüller niet zeggen, dat de arbeidsvoorwaarden zoo slecht zijn. Als daaraan iets mankeert, moet dat verbeterd worden, maar behoeft het bedrijf nog niet aan de gemeente over te gaan met alle nadeelen daaraan verbonden. Als men bij de openbare bedrijven alles ondergeschikt maakt aan de belangen van het personeel, gaat men denzelfden kant op als in Berlijn, waar men de electriciteits-bedrijven heeft moeten verkoopen, omdat de personeellasten onder het socialistisch bewind zoo hoog waren gestegen dat zij niet meer te betalen waren. Misschien staat dit niet in de arbeiders pers, maar dan moet men de burgerpers lezen, waarin dingen staan die waar zijn. Er moet zuiver drinkwater geleverd worden, zegt de heer van Eek. Gebeurt het niet sinds 1875! Zou de heer van Eek denken, dat het water iets zuiverder was, indien het een gemeentebedrijf werd! De heer Groeneveld zegt, dat er nog een bacterie uit moet. De heer Goslinga zegt, dat de heer Groeneveld dan maar bacterievisscher moet worden, aangezien dat net wat voor hem is. Wat betreft het voorstel van den heer van Eek, om het aantal Commissarissen bij de L.D.M. op 5 te bepalen, de Eaad kan grooten invloed op den gang van zaken bij de L.D.M. uitoefenen. De invloed kan nog grooter worden na de noodige statutenwijzigingen. Op het oogenblik zit men eenigszins in een impasse: men moet een nieuw college van commissarissen benoemen, aangezien het tegenwoordige on volledig is. Een van de heeren is overleden, een ander heeft bedankt en eigenlijk zit er op het oogenblik alleen de heer van Griendt met nog een demissionnair lid. Na aanneming door den Eaad van het voorstel van het College tot uitoefening van het stemrecht op de algemeene vergadering, zullen Burgemeester en Wethouders aan den Eaad een voorstel voorleggen tot wijziging van de statuten, waaromtrent met het tegenwoordige college van commissarissen volledige overeenstemming is bereikt. Daarna kan het nieuwe college van commissarissen worden samengesteld en eerst dan kan de Eaad komen met wenschen en verlangens betreffende de samenstelling van dit college. Het nieuwe college van commissarissen kan er echter alleen komen, wanneer de weg wordt gevolgd, die door Burgemeester en Wethouders is aan gewezen. Spreker geeft den heer van Eek in overweging het voorstel tot wijziging van de statuten voorloopig terug te nemen en te wachten tot te zijner tijd de zaak aan de orde kan komen. Dat is niet bij de eerstvolgende wijziging van de statuten, want het is heel moeilijk in een wijziging waaromtrent overeen stemming is bereikt, maar die niet zoover gaat als de heer van Eek verlangt, verandering te brengen. Wanneer het nieuwe college van commissarissen er is, kan met meer vrucht over dit voorstel worden gesproken. De verwerping er van kan alleen zijn tot schade van hetgeen de heer van Eek voorstaat. Wanneer de heer van Eek zijn voorstel handhaaft, kunnen Burgemeester en Wethouders niet anders doen dan adviseeren het te verwerpen, niet omdat zij per se tegen den inhoud er van zijn, maar omdat zij het op het oogenblik toch niet kunnen uitvoeren. Spreker komt thans tot de bedrijven en diensten die onder zijn beheer staan. De heer Bergers heeft wel een korte rede gehouden, maar zij was bij deze discussies een van de belangrijkste. De heer Bergers heeft n.l. een zeer belangrijke opmerking gemaakt over de tarieven van de bedrijven, die verlaagd moesten worden. In principe is spreker het met den heer Bergers eens, dat de belastingen en heffingen niet moeten stijgen, maar dalen, maar als daardoor de inkomsten van de gemeente dalen, dan moeten daartegenover ook de uitgaven dalen, want een sluitend budget is een van de eerste vereischten voor een goede politiek. Nu zijn de tarieven reeds verlaagd b.v. voor het grootverbruik van elektriciteit, voor gebruik in fabrieken; dat moet men wel doen om de concurrentie- mogelijkheid van de bedrijven hier te bestendigen en te ver stevigen; het zou buitengewoon dwaas zijn daarop niet in te gaan en daarvoor geen open oog te hebben. Binnenkort zal den Eaad b.v. ook een voorstel bereiken om de slacht- loonen voor den vleesch-export te verlagen; daarbij zal worden gehuldigd het systeem van: gelijke monniken, gelijke kappen, maar men moet het eerst eens zijn, wat in deze de monniken zijn. De export-slagerijen en de slagers zijn geen gelijke monniken. De heer Bergers zegt, dat het over de verbruikers gaat. De heer Goslinga ontkent dat; er is een groot verschil tusschen de gebruikers; er komen allerlei soort monniken op dat slachthuis. Of de slacht- en keurloonen naar beneden moeten, is echter een zeer groot vraagteeken, omdat in dit vak malaisewinst gemaakt wordt en de slagers, ondanks de daling der veeprijzen, nog vrij behoorlijke winsten kunnen makendit is nog een van de weinige vakken, waarin nog verdiend wordt. Wat de heer Bergers dus zei de, heeft in het algemeen sprekers instemming, maar hij kan daarop alleen ingaan, als bij dezen Eaad bestaat de werkelijke begeerte om de uit gaven te doen dalen; door de verlaging der tarieven kan spreker geen gat in zijn begrooting laten schieten, dat niet aangevuld wordt. De heer Bergers zegt, dat de verdeeling rechtvaardiger moet zijn. De heer Goslinga zegt, dat er nog andere menschen zijn, die in de stad hun brood verdienen. De heer Bergers moet niet alleen naar de slagers zien; spreker zou dat alles wel willen doen dalenmaar dan moeten de uitgaven verminderen anders krijgt men een onevenwichtigheid die niet goed is. Wat betreft de electriciteit voor den middenstand, gas wordt niet veel meer toegepast, is spreker bereid verlaging van het winkeltarief te overwegen met de Directie der Licht fabrieken en Commissarissenhij zegt geen voorstel toe, maar hij zal overwegen, wat hier kan gebeuren om den midden stand tegemoet te komen ten aanzien van het lichtverbruik; spreker hoopt dan, dat door meer gebruik de uitkomsten voor de fabriek dezelfde zullen zijn. De heer Eikerbout wenschte meerdere markten; toevallig is gisteren diezelfde zaak in de Tweede Kamer ter sprake geweest en Minister Verschuur zeide daarbijde prijzen zijn hier duur, maar dat kan niet anders, als men ook een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 9