496 WOENSDAG 9 DECEMBER 1931. „Men zegt, dat een arbeider 1/7 van zijn loon en niet meer moet verwonen. Hij stemt dit toe, maar de praktijk vóór en na den oorlog is anders geweest. Al herhaalt men 100 maal den kreet: bouwen, bouwen, bouwen, dan beteekent dit vol strekt niet, dat men daarmee lagere huur krijgt." De heer Knuttel vraagt, of de Wethouder denkt, dat dit op hem eenigen indruk maakt. De heer Splinter zegt daarin ook geen vertrouwen te hebben. De heer Knuttel merkt op, dat de Wethouder juist naar hem keek bij het voorlezen van het citaat. De beer Splinter zegt dit gedaan te hebben, omdat de heer Knuttel het desbetreffende voorstel heeft ingediend. Spreker had misschien beter kunnen kijken naar de leden, die links van den heer Knuttel zitten, omdat het daar thuis- behoort. Wat den brief van de vakcentrales van 15 September j.l. betreft: de heer van Stralen zou daarop wel een antwoord hebben ontvangen, indien spreker had geweten, aan ivien dat antwoord gericht moest zijn. Spreker had echter vernomen, dat de vakcentrales uit elkaar waren gegaan. Uit het onderzoek, dat spreker heeft ingesteld naar het onderhoudswerk in Amsterdam, is hem gebleken, dat het gemeentebestuur van plan was opnieuw eenige toelage te geven aan particulieren voor het uitvoeren van verschillende werken. Zooals de heer van Stralen zelf reeds heeft opgemerkt, heeft de Kroon dit besluit vernietigd, zoodat het geen zin heeft er verder op in te gaan. Spreker heeft ook in Den Haag geïnformeerddaar denkt men er evenwel niet aan een premiestelsel in te voeren. Het voorstel tot demping van het Levendaal is in kannen en kruiken, met uitzondering van het gedeelte, dat betreft de verlegging van rails. Spreker hoopt, dat.de onderhandelingen van de N. Z. H. T. M. zullen slagen en daardoor het voorstel spoedig den Raad zal kunnen bereiken. Burgemeester en Wethouders zijn voor de demping van het Levendaal, afgescheiden van de vraag, of het voor een gedeelte of geheel zal gedempt worden, maar de financiën moeten hierbij den doorslag geven. De heer van Stralen merkt op, dat dus nog niet eens vast staat, dat het gebeuren zal. De heer Splinter zegt, dat dit afhangt van de financieele zijde van de zaak, waaromtrent spreker geen antwoord kan geven. Spreker zou den heer Eikerbout willen adviseeren ten aan zien van de Plantage nog wat geduld te hebben. Spreker hoopt, dat de demping van het Levendaal spoedig in den Raad aan de orde zal komen en dan kan daarbij tevens de verbetering van de Plantage onder de oogen worden gezien. De heer Goslinga zegt, dat de heer Schiiller, wanneer hij zegt, dat sprekers nota over de pensionneering der werksters langs zijn verzoek heengaat, dan die nota niet begrepen heeft indien de heer Schüller meent, dat spreker niet op de hoogte was, dat de heer Schüller niet had voorgesteld, dien werksters een vast aanstelling te geven, dan heeft hij die nota niet goed gelezen, want spreker is wel van die veronderstelling uitge gaan. Spreker zegt n.l. uitdrukkelijk: „waar opname in het rijkspensioenfonds voor de betrok kenen meer een na- dan voordeel oplevert,". Spreker is er dus van uitgegaan, dat het niet de bedoeling was een vaste aanstelling te geven, maar om hun, zooals in de 3 groote steden, via opneming in een gemeentelijk pensioen fonds dezelfde voordeelen te verschaffen als zij aan opneming- in het Rijkspensioenfonds zouden ontleenen. Spreker raadt den heer Schüller aan die nota nog eens goed te lezen; die materie is niet zoo heel eenvoudighij moet die zaak nog eens laten beoordeelen door een specialist inzake pensioenen; die heeft hij in de vakbeweging wel; dan zal hij ervaren dat wat spreker gezegd heeft in het belang der werksters isdat is een zuiver zakelijke aangelegenheid, waarover men het eens kan worden. Wat men in Amsterdam en Den Haag gedaan heeft, was niet ingegeven door het belang van deze werksters, maar door het financieele belang der gemeente. Amsterdam be spaart door deze manipulatie per jaar ƒ50.000.het per soneel betaalt 8-| en het meerendeel krijgt niets, doordat zij weggaan, om welke reden dan ook. De Pensioenwet is nu eenmaal ingesteld op langdurigen diensttijd en dien hebben deze vrouwen niet. Daarom zijn zij veel beter te helpen via de Invaliditeitswet dan via de Pensioenwetwie daarvan spreken wil, moet zich in de materie eenigszins inwerken; spreker hakt al 12 jaar met dat bijltje en is eenigszins op de hoogte; het is niet zijn bedoeling iemand te dupeeren, maar hij wil juist in het belang van dit personeel werkzaam zijn. Die werksters zouden liever niet 1.per week willen missen voor pensioen- korting; dan moeten zij 8| per week betalen. De heer Schüller zegt, dat zij dan ook uitkeering krijgen, al overkomt hun den eersten den besten dag een ongeval. De heer Goslinga: Juist niet! Zij vallen wel allemaal onder de Invaliditeitswet. De heer Schüller zegt, dat, als zij den tweeden dag in en door den dienst niet verder kunnen, zij dan meer pensioen krijgen dan zij van de Rijksverzekeringsbank ontvangen. De heer Goslinga zegt, dat dit onjuist is. Dan kent de heer Schüller de Pensioenwet niet, want iemand zonder 7 onafge broken dienstjaren krijgt geen invaliditeitspensioen, terwijl iemand, die den eersten den besten dag na de indiensttreding- invalide wordt, uitkeering kan krijgen volgens de Invaliditeits wet en volgens de Ongevallenwet die uitkeeringen kunnen cumuleeren. Spreker ontkent ten stelligste, dat de door den heer Schüller aangegeven weg in het belang zou zijn van deze werksters; dat is beslist onjuist; dat is tegen hun belang. Dat is den heer Schüller moeilijk aan het verstand te brengen; er wordt met groote woorden geschermd en daarom heeft spre ker rustig en kalm deze zaak uiteengezet. Spreker wil gaarne een tegenbetoog aanhooren, maar op goede gronden! De heer Verweij gaf toe, dat op zijn opmerking over de toe passing van art. 205 der Lageronderwijswet geen antwoord noodig ishij beklaagde zich, dat voor die gebouwen, in 1922 getaxeerd, zoo'n hoog percentage betaald moet worden, n.l. 6214/"iooo en hij vroeg, of dat niet verlaagd kon worden. De heer Verweij, die vroeger ook in onderwijszaken deed, zal zich toch van de Lageronderwijswet nog wel herinneren, dat de vergoeding voor die gebouwen een epineus punt was in de onderwijs-pacificatie; dat het ook in de Bevredigings commissie een bron van groote verdeeldheid was. Bij de wet wordt aan de schoolbesturen als vergoeding toegekend een zeker percentage, niet van de waarde op dit oogenblik, maar van die, die de gebouwen geacht werden te hebben op 1 Juli 1914, dus vóór den oorlog; naar die waarde moet de gemeente jaarlijks 6 j uitkeeren. Daartegenover staat echter, dat bij diezelfde wet aan de schoolbesturen ontnomen werd het schoolgeld, dat sindsdien in de gemeentekas vloeit. Spreker heeft dat intusschen natuurlijk niet van alle schoolbesturen hier kunnen nagaan, maar het bestuur, waarvan spreker penningmeester is, had in 1921 nog 13.500.aan schoolgeld gebeurd, dat op 1 Januari 1922 vervangen is door een ver goeding voor het gebouw van ƒ3.600. De heer Knuttel zegt, dat men toch ook de onderwijzers vergoed kreeg. De lieer Goslinga zegt, dat dat al sinds 1 Januari 1918 zoo was. Daartegenover staat wel een exploitatie-vergoeding, die de gemeente geeft, maar daar leggen de schoolbesturen geregeld geld bij; bij de eerste afrekening, over 19221925 en bij de tweede, onlangs vastgesteld, waarvan de heer Groene- veld dacht, dat ze zoo ontzettend goed werd, heeft sprekers schoolbestuur resp. 1.400.en 1.600.verspeeld, die het van niemand terugkreeg en die het nu maar moet zien te halen bij de voorstanders van die school. Het is te begrijpen, dat de schoolbesturen er niet veel voor zullen gevoelen van deze bate afstand te doen, wanneer daartegenover niet andere voor deelen staan. Ook in de Staatscommissie-Rurgers, waar deze zaak een punt van overweging uitmaakte, kon men niet tot overeenstemming komen en het artikel is ongewijzigd in de nieuwe wet overgenomen. Wel stelt de Minister nu voor, de mogelijkheid te openen om de waarborgsommen in drieën terug te betalen, 1/3 na 10 jaar, 1/3 na 15 en 1/3 na 20 jaar; aangezien daarvoor een vrij hooge rente betaald wordt, zit daarin eenig voordeel voor de gemeenten. Men moet echter uit liet zoo ingewikkeld systeem der Lageronderwijswet ten aanzien van de gelijkstelling en van den overgang van den ouden naar den nieuwen toestand, niet een enkel punt nemen, dat dan minder kan, maar men moet het in zijn geheel be schouwen en dan zal de heer Verweij ontdekken, dat het niet zoo eenvoudig is. Op deze begrooting staat voor het gewoon lager onderwijs een bedrag van 36.470.ingevolge art. 205 der Lageronderwijswet, maar aan den anderen kant staan inkomsten uit schoolgeld ad 45.500. De heer Bosman beval het Haagsche rapport over de efficiency in het gemeentebestuur ter lezing aan. Dat rapport heeft reeds geruimen tijd groote aandacht van spreker gehad hij heeft dat met veel instemming gelezen, en er wordt ook zooveel mogelijk ten bate van Leiden uitgehaald. In een zoo reusachtige gemeente als Den Haag, die 7 X zoo groot is als Leiden, is op dat gebied echter meer te vangen; daar zitten

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 8