490 WOENSDAG 9 DECEMBER 1931. de reserve zijn ingedeeld, zönder nuttige werkzaamheid zouden zijn, met het gevolg, dat hun altijd een garantieloon zou moeten betaald worden. Dat kan noch in het belang van de gemeente en de be drijven, noch in het belang van de arbeiders zelf geacht worden. Dit zijn in het kort de argumenten, welke in 1927 werden aangevoerd. Om herhaling te voorkomen, zal spreker niet treden in een verdere behandeling van deze zaak. Hen, die hiervoor interesse hebben, verwijst spreker naar de discussies, in 1927 gevoerd en naar de toen gepubliceerd stukken. De heer Kuipers sprak ook over de belooning van de losse arbeiders. In het Voorloopig Verslag is de wensch geuit, dat Burge meester en Wethouders den directeuren van de takken van dienst order zouden geven het Raadsbesluit van 15 November 1920 stipt na te leven. Daarin ligt opgesloten, dat volgens degenen, die dezen wensch uitten, de bewuste verordening door de directeuren van de takken van dienst niet behoorlijk werd nageleefd. Deze zaak is in de Memorie van Antwoord naar sprekers meening duidelijk genoeg beantwoord. Uit deze beantwoording zal den Raad wel zijn gebleken, dat er voor het college geen aanleiding bestaat aan den geuiten wensch te voldoen. Op 15 November 1920 heeft de Raad, volgens de bewoor dingen van het desbetreffende besluit, besloten, dat het minimumloon der algemeene salarisverordening in het alge meen als limiet zal gelden voor het loon der losse werklieden. Op 7 Januari 1921 hebben Burgemeester en Wethouders in een schrijven aan de hoofden van de takken van dienst mede gedeeld, dat onder „minimumloon" in dat besluit moet worden verstaan: de wedde, welke in art. 9 der algemeene salaris verordening is vastgesteld voor het personeel in tijdelijken dienst der gemeente. Volgens dat artikel wordt aan het tijde lijke personeel als minimum uitbetaald 4/5 van het salaris, dat aan het vaste personeel betaald wordt. Naar het oordeel van hetjCollege was dan ook in het Raadsbesluit van 15 November 1920 bedoeld het minimum van art. 9 der salarisverordening. Dat is ook heel logisch, want anders zou de Raad hiermede hebben uitgesproken, dat aan het losse personeel salarissen moesten betaald worden, die in sommige gevallen zelfs uit gaan boven die van het tijdelijk personeel, die 4/s kunnen bedragen van die van het vast personeel, terwijl het tijdelijk personeel toch voorbestemd is in vasten dienst der gemeente te komen. Nu kan men zeggen: die lezing bevalt mij niet en ik zou dat anders willen, maar dat is in elk geval hier niet aan de ordehier is aan de orde een verzoek van een Raadslid om een order te richten tot de hoofden van diensten, om de verordening beter na te leven. Die wordt echter door de hoofden nageleefd, zooals zij door het College indertijd is geïnterpreteerd, welke interpretatie nooit, ook in den Raad niet, eenigen tegenstand heeft ondervonden; spreker acht haar ook volkomen logisch en zuiver. Met andere woorden, het geldt hier dus niet een quaestie van het niet naleven van deze verordening door de Directies; daarvan kan geen sprake zijn; het eenige, waarover het hier kan gaan, is de interpretatie van de verordening door het College. Vervolgens een opmerking van den heer Kuipers, waaruit blijkt een misverstand, gelukkig een klein, tusschen hem en het College. De heer Kuipers sprak n.l. zijn verwondering uit, dat geen antwoord is gegeven op de blijkbaar door hem gestelde vraag omtrent het georganiseerd overleg voor het overheidspersoneel. Spreker, en met hem het geheele College, heeft niet beseft, dat die vraag gesteld was; of de schuld daarvoor ligt bij den heer Kuipers of bij den rapporteur, die die vraag geformuleerd heeft, is spreker natuurlijk on bekend; daarover wil hij geen uitspraak doen, maar men kan het het College toch niet kwalijk nemen, dat het deze vraag niet begrepen heeft. Deze zinsnede: „Het personeel in overheidsdienst wenscht overleg met de vakbonden, doch de Voorzitter wenscht niet met hen in overleg te treden.", volgt onmiddellijk op een opmerking omtrent het georganiseerd óverleg bij de politie, die aldus eindigt: „De Voorzitter, hiernaar eens gevraagd, heeft geantwoord dat hij nog eens zal overwegen." In den volgenden zin wordt dan wederom van den Voor zitter gesproken, zoodat spreker niet anders dacht dan dat bedoeld was, dat het personeel in overheidsdienst, in casu de politie, zich beklaagd had, dat de Voorzitter, in casu die van het georganiseerd overleg voor de politie, zou geweigerd hebben de organisaties te hooren. Zoo heeft het College dat opgevat. De heer SchUller zegt, dat het altijd gemakkelijk is, als een Wethouder tevens advocaat is. De heer Tepe weet niet, of hy daarvan in dit geval eenig voordeel heeft; trouwens, spreker is geen advocaat. In elk geval, of men advocaat is of niet, of men logica gestudeerd heeft of niet, uit deze zinsnede, in verband met de vooraf gaande, was niet op te maken, dat die betrekking had op het georganiseerd overleg. Spreker verwijt dit den heer Kuipers niet; misschien had deze de vraag veel duidelijker gesteld. De heer Kuipers heeft feitelijk iets anders getracht aan te toonen dan in deze vraag bedoeld was; deze, gesteld dat zij te begrijpen was geweest, zou alleen in dezen zin begrepen kunnen worden, dat er klachten waren geweest van het personeel in overheidsdienst, dat de Voorzitter geweigerd zou hebben, met hen in overleg te treden. Uit de door den heer Kuipers ter tafel gebrachte correspondentie blijkt echter, dat dit op iets geheel anders betrekking heeft. De Voorzitter van het georganiseerd overleg is n.l. ook Voorzitter van de commissie ad hoe, de salariscommissie, en nu hebben de 4 organisaties indertijd gezamenlijk een verzoek gericht tot den Voorzitter van het georganiseerd overleg, dus tot spreker, dat als volgt luidt: „De Algemeene ambtenaren- en werklieden commissiën treden in overleg met de Raads-Commissie ad hoe, welke is ingesteld om na te gaan, of de salarissen en loonen van het personeel, in dienst der gemeente, herziening behoeven." Dit was dus een verzoek van de organisaties aan den Voor zitter van het georganiseerd overleg, om de commissie ad hoe in overleg te doen treden met het georganiseerd overleg. Spreker heeft dit ter sprake gebracht in de commissie ad hoe en heeft op dit verzoek geantwoord in zijn qualiteit als Voorzitter van de commissie ad hoc. Men zal misschien zeggen: dat was niet heelemaal juist, maar men bedenke, dat het zeer begrijpelijk was, aangezien de Commissie voor het Georganiseerd Overleg niet in overleg kon treden met de commissie ad hoe; en deze wenschte dat onderhoud in dit stadium niet hetgeen de Voorzitter der commissie ad hoe aan de organisaties berichtte; tevens deelde hij mede, dat de organisaties gelegenheid hadden hun zienswijze kenbaar te maken in het georganiseerd overleg zelf, wanneer het rapport, na het College en den Raad gepasseerd te hebben, wederom in het georganiseerd overleg was gebracht. De organisaties deelden mede, dat standpunt niet te deelen; spreker heeft zich, noch als Voorzitter van het georganiseerd overleg, noch als Voorzitter van de commissie ad hoe, ge roepen gevoeld daarop te antwoorden; dit waren 2 stand punten. die tegenover elkaar stonden en spreker gelooft niet daarmede eenige onbeleefdheid te hebben begaan tegenover de organisaties. Een tweede schrijven is door de organisaties tot spreker gericht, waarin aan spreker als Voorzitter van het georganiseerd overleg werd voorgesteld, in de eerstvolgende vergadering van de commissie ad hoc in overweging te doen nemen, het verhaal van de pensioenpremie op nieuw aan te stellen per sonen te verminderen van 8-| tot 3| Spreker heeft dit schrijven niet zwart op wit beantwoord, maar, gevolg gevende aan het verzoek, de zaak in de eerst volgende vergadering van de commissie ad hoe ter sprake gebracht. Spreker had niet vermoed, dat de afzenders van den brief daarop een antwoord verwacht hadden. De heer Kuipers zegt, dat de organisaties dit wel deden. De heer Tepe erkent, dat dit nu blijkt en geeft toe, dat men het desnoods had kunnen lezen uit de laatste zinsnede van de toelichting van het voorstel: „Verdere toelichting zullen ondergeteekenden graag geven in de vergadering." Dat wil echter nog niet zeggen, dat zij tot den Voorzitter het verzoek richtten in die vergadering gehoord te worden. Spreker heeft het althans niet zoo opgevat, maar begrepen, dat zij bereid zouden zijn desgewenscht in de vergadering een nadere toelichting te geven. Zoo is het ook te verklaren, dat deze organisaties omtrent die zaak niet in de commissie ad hoe gehoord zijn, terwijl andere organisaties daar wel zijn gehoord. Het laatste is niet geschied op of naar aanleiding van een speciaal verzoek van laatstbedoelde organisaties, terwijl op het speciale verzoek van de eerstbedoelde organisa ties afwijzend zou zijn beschikt, maar naar gelang van de daartoe gevoelde behoefte in de commissie ad hoe zelf. De organisatie van de politie is gehoord in het georganiseerd overleg. De commissie ad hoe wenschte inlichtingen te ont vangen over sommige punten en heeft de vertegenwoordigers van sommige organisaties uitgenoodigd die te geven. Dezelfde behoefte heeft de commissie niet gevoeld ten op zichte van andere organisaties. Een voorstel als dit, dat speciaal door de organisaties was aangebracht voor de commissie ad hoc, was voor haar vol maakt duidelijk en vereischte geen toelichting meer. Het was uitvoerig besproken in de commissie. Daarom heeft zij gemeend de organisaties er niet over te moeten hooren. De Voorzitter zegt, dat, hoewel ook hij zich heeft voor genomen in de beantwoording van de verschillende opmer-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 2