WOENSDAG 9 DECEMBER 1931. 503 ■werkzaamheden veroorzaakt, omdat het Burgerlijk Arm bestuur dan in contact komt met de vele organisaties op dit gebied en maatregelen getroffen zouden moeten worden, om al die onderzoekingen uit elkaar te houden; blijkens den Dienst voor Sociale Zaken is daaraan zooveel werk ver bonden, dat het niet aangaat, om het dien weg uit te sturen. Indertijd ging het zoo, maar juist omdat het zoo stroef ging, en men een ander karakter aan Maatschappelijk Hulpbetoon wilde geven, zijn de verzorging en ondersteuning der werk- loozen daar vandaan gebracht naar een aparten dienst van Sociale Zaken; daar is het contact met de organisaties op zijn plaats, niet bij Maatschappelijk Hulpbetoon. De critiek van mevrouw Braggaarde Does is absoluut onverdiend, ongerechtvaardigd en volkomen onjuist. De indruk dien mevrouw Braggaarde Does gaf van het werk van de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon, is absoluut onjuist. De heer Knuttel vraagt, of die gevallen dan niet waar zijn. Een ervan heeft spreker herkend en dat was volkomen juist. De heer Romijn zegt, dat de genoemde gevallen absoluut geen gevallen zijn, want mevrouw Braggaarde Does heeft alleen gezegdhet gezin bestaat uit zooveel personen en er wordt zooveel steun gegeven, maar de verdere omstandig heden in dat gezin niet genoemd. Zoo noemde mevrouw Braggaar een gezin met 10 kinderen, maar zij heeft niet gezegd, of die allemaal in Voordorp opgenomen en dus niet thuis zijn, en ook niet, of die kinderen inkomsten hebben. Zij heeft daarmede van het werk van die Commissie een aan de werkelijkheid tegenovergestelden indruk gevestigd en spreker is blij de door de heeren Wilbrink en van Es daar tegenover gestelde gevallen te hebben gehoord. Indien misschien in deze vergadering de door de heeren Wilbrink en van Es gesproken woorden niet zwaar wegen, dan doet spreker een beroep op den heer Vallentgoed, die hier ver klaarde, meermalen van de ondersteunden van Maat schappelijk Hulpbetoon dank ontvangen te hebben. Spreker moet en wil erkennen, dat in het werk van Maatschappelijk Hulpbetoon misschien wel eens vergissingen en fouten zullen plaats hebben, zooals in elk College en ook in dezen Raad; die betreurt spreker en als voorzitter zal hij de eerste zijn om ze te herstellen, maar dat het door de bank zoo zou zijn s als mevrouw Braggaar voorstelt is zeer positief onjuist. Spreker trapt niet in dat plasje, om dat te gaan onderzoeken, om dat hier in de vergadering te brengen, want de hinderlaag, die daarbij gelegd wordt, is om aldus te komen tot den Raad als arbiter, als hooger beroep; dat is de opzet; de beslissingen van het Burgerlijk Armbestuur vinden plaats zonder beroep dat is uitdrukkelijk vastgelegd en telkens trouwens door den Raad afgewezen en nu tracht mevrouw Braggaar langs dien weg toch tenslotte die beroepsinstantie in te voeren; spreker denkt er daarom niet over om die gevallen te gaan onderzoeken en hier in den Raad naar voren te brengen. De heer Schüller zegt, dat de heer Romijn ze met feiten moet tegenspreken. De heer Romijn heeft niets met feiten tegen te spreken. Mevrouw Braggaar moet die gevallen hier ter sprake brengen, als zij den Raad de plaats daarvoor acht, maar zij weet, dat het hier de plaats daarvoor niet is. De heer Kooistra merkt op, dat, als de Wethouder zegt, dat ze onwaar zijn, hij dit moet bewijzen. De heer Romijn zegt te gelooven, dat hij voldoende heeft aangetoond, dat het niet aangaat mevrouw Braggaarde Does op dien weg te volgen. Men kan sprekers verzekering aanvaarden, die door de woorden van den heer Vallentgoed wordt onderstreept, dat het heuscli niet zoo schandalig is, als door mevrouw Braggaarde Does het is voorgesteld. In dit verband wil spreker, zich met een woord van dank richten tot al degenen, die week in week uit hun beste krachten aan Maatschappelijk Hulpbetoon geven en daaraan een werk en een tijd besteden, waarvoor men ontzag dient te hebben. Ten slotte komt spreker tot het voorstel van mevrouw de Clerde Bruijn tot oprichting van een gemeentelijk tehuis voor ouden van dagen. Zij heeft dit wensclielijk genoemd. Spreker zou liever over het wenschelijke nog niet willen spreken. Er is heel veel werk aan den winkel, waarvan de partijgenooten van mevrouw de Clerde Bruijn zelf hebben gezegd, dat het als zeer, zeer noodzakelijk moet worden beschouwd. Mevrouw de Clerde Bruijn merkt op, dat dit tehuis ook zeer, zeer noodzakelijk is. De heer Romijn zegt, dat mevrouw de Clerde Bruijn zelf heeft gesproken van „wensclielijk" en spreker meent te mogen aannemen, dat zij dit wel overwogen heeft gedaan. Al moge spreker de wenschelijkheid er van onderschrijven, hij gelooft niet, dat het op het oogenblik de tijd is om er werk en geld aan te besteden. Voorshands zal de gemeente er ook geen geld aan kunnen besteden. De Voorzitter schorst de vergadering tot Donderdag 10 December 1931, des namiddags te twee uur. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 15