502 WOENSDAG 9 DECEMBER 1931. „Het geldloon kan dan ook reeds een daling verdragen, die op de werkgelegenheid een merkbaren gunstigen invloed heeft, zonder dat het verbruik der betrokken loontrekkenden iets vermindert. De prijsdaling, die op deze loondaling zal volgen al is het ook op een afstand en niet met een gelijk percentage voor alle artikelen is van vergaande sociale strekking. Zij zal, voorzoover zij consumptieartikelen betreft, het lot verlichten van allen, die van een klein inkomen moeten leven, dus in de eerste plaats de werkloozen en de arbeiders in niet-beschutte bedrijven, in het bijzonder den landbouw. Daarnaast zal zij tal van productiemiddelen goedkooper maken en ook daar door de werkgelegenheid bevorderen." Het eenige wat spreker vraagt is dat men, wanneer men spreker wil helpen en zijn taak verlichten, niet reeds bij voorbaat alles verwerpt, waardoor die daadwerkelijk verlicht zou worden en al begrijpt spreker, dat men het niet zal doen, omdat het zijn taak verlicht, dan mag spreker eischen dat men het doet in het belang van al degenen, wier belangen men hier heeft te verzorgen. De strekking van alle maatregelen, die door spreker hier verdedigd zullen moeten worden, ten aanzien van de gevolgen der crisis, met name van die der werkloosheid, zal moeten zijn, de onduldbare gevolgen, ontstaan door het aanpassen der maatschappelijke omstandigheden aan al wat op het oogen- blik aan het veranderen is, te verzachten voor de betrokkenen. Men moet er echter op letten, dat die maatregelen uiteraard slechts tijdelijk kunnen zijn. De gemeente dient zorg te dragen, dat wanneer door een crisis een aanpassing moet plaats hebben en daardoor gevolgen worden veroorzaakt, die voor sommige menschen zeer funest kunnen zijn en groote ellende over hen kunnen brengen, zij gereed is om die men schen daarbij te helpen door de gevolgen voor hen te ver zachten. Ten slotte blijft het de taak van de gemeente om de aanpassing te bevorderen, omdat de gemeente niet in staat is de maatschappij te veranderen. Wat het verzachten van de gevolgen betreft, heeft men in de eerste plaats den werkloozensteun, waarover spreker thans niet zal spreken, omdat het in de bedoeling ligt het debat daarover te laten plaats hebben bij de bespreking van de Rijkssubsidie in de bijdragen voor de werkloozen. De heer Eikerbout heeft echter gevraagd een toeslag op de kas- uitkeeringen voor de landarbeiders, omdat die door de tege moetkoming van de Regeering in Leiden in een ongunstiger positie komen. De kasuitkeering aan de landarbeiders is n.l. minder dan de steunuitkeering, zooals die in Leiden wordt verstrekt. De Regeering heeft den duur van de kasuitkeering verlengd van 6 tot 13 weken. In plaats dat de landarbeiders hierdoor vooruit gaan, hebben zij nu 7 weken langer meer nadeel dan wanneer die maatregel niet genomen zou zijn. Het College van Burgemeester en Wethouders heeft deze zaak besproken en besloten om, behoudens goedkeuring van den Minister, te zorgen, dat een maatregel, die bedoeld was als te hunnen gunste te werken, in alle geval niet ongunstig voor hen zal werken, en alleen wat betreft den verlengden uitkeeringsduur een toeslag te verleenen. De heer van Stralen merkt op, dat dit reeds vaker ge beurd is. De heer Romijn erkent dit, maar wijst er op, dat er nu ook sprake is van een verlenging van den uitkeeringsduur. Spreker verklaart deze toezegging alleen te kunnen doen onder voorbehoud van de ministerieele goedkeuring, omdat eiken dag de Rijksbijdrage kan afkomen en dus, wanneer men besluit maatregelen te nemen, die ook zullen werken, wanneer de Rijksbijdrage wordt verleend, men het voorbehoud moet maken, dat ze ook de goedkeuring van den Minister zullen wegdragen. Zoolang er geen Rijksbijdrage wordt ontvangen, is de gemeente vrij. In dit verband deelt spreker mede, naar aan leiding van de opmerking van den heer van Stralen over de clausule betreffende de Kerstuitkeering, dat zoolang de gemeente geen Rijkssubsidie en geen Rijksbijdrage ontvangt, zij zich niets aantrekt van de ministerieele goed- of afkeuring. De Minister zal zich er echter ook niet over uitlaten en spreker zal het oordeel van den Minister ook niet vragen. Alleen wanneer op het oogenblik, dat de Kerstgave gegeven wordt, de Rijksbijdrage er is, zal men er zich van moeten vergewissen, dat deze maatregel in zijn gevolgen niet zoodanig is, dat hij zou kunnen leiden tot intrekking van de Rijksbijdrage. Het heeft op het oogenblik alleen formeele beteekenis en krijgt pas practische beteekenis, wanneer de gemeente eenmaal Rijksbijdrage krijgt. Er is geen sprake van, dat daardoor eenig gegriefd gevoel moet ontstaanmen kan hiertoe nu wel besluiten, maar men mag de Rijksbijdrage niet in gevaar brengen door dit zuiver formeele voorbehoud te supprimeeren. Men kan alsnog overwegen, wanneer de Minister geen goedkeuring daaraan geeft en de gemeente geen verdere Rijksbijdrage krijgt, of het offer van het verlies der Rijksbijdrage voldoende gemotiveerd is door het verleenen van de Kerstuitkeering. Over het voorstel van den heer Knuttel tot invoering van den 7-urendag is in de secties niet gesproken; het is nu pas ingediend; vooral met het oog op den beperkten tijd zal spreker er niet ver op in gaan; dit voorstel heeft geen kans en is in elk geval onaanvaardbaar; spreker staat daarin niet alleen en beroept zich op Dr. van der Waerden in zijn polemiek met den heer de la Bella, waarin eerstgenoemde betoogt, dat invoering op het oogenblik van een 40-urige werkweek in geen enkel opzicht te verdedigen valt en een zeer gevaarlijk experiment moet worden geacht. Als derde middel ter voorkoming of bestrijding van werkloos heid is aanbevolen de ontwikkeling van werkloozen; de heer van Stralen juicht liet plan van het College ten aanzien van de cursussen van het Leidsch Volkshuis toe. Het College meent, dat meer moet worden gedaan, heeft daarvoor een open oog, zooals het ook getoond heeft en zal op dien weg voortgaan, wanneer dit bevorderlijk blijkt voor de ver mindering der werkloosheid. Ten aanzien van het Crisiscomité sluit spreker zich gaarne aan bij de woorden van den Voorzitter; het spijt spreker, dat de lieer van Stralen daarover zoo smalend sprak; de klanken, door den heer van Es geuit, zijn spreker daaren tegen sympathiek en hij wil vanaf deze plaats allen, die daartoe in staat zijn, opwekken om, hoe dan ook, het Crisis- comité behulpzaam te zijn en te steunen, omdat het inderdaad een goed werk is, wanneer men niet alleen menschen uit arbeiderskring, maar ook uit geheel anderen kring, die niet gedacht hadden ooit hiermede in aanraking te zullen komen, helpt en aldus elkaar steunt. De S. D. A. P. is over die naasten liefde in theorie niet zoo erg te spreken, maar zij treedt toch ook wel anders op; meermalen wordt een beroep gedaan op het solidariteitsgevoel van de eigen partijgenooten om, hetzij stakers te steunen, hetzij gezinnen in nood te helpen; dat bewijst, dat daarvoor toch ook aan die zijde wordt gevoeld spreker is blij dat dat gebeurt. Over de werkloosheid behoeft spreker nu niet veel meer te zeggen; het voornaamste zal wel worden het debat over den werkloozensteun, dat te zijner tijd zal komen. Wat Maatschappelijk Hulpbetoon betreft: er bestaat reeds jaren lang een agitatie om deze instelling te veranderen. Het voorstel, dat indertijd gedaan is om alleen Raadsleden in het bestuur te benoemen, is met 21 tegen 9 stemmen ver worpen. Alleen de 8. D. A. P. was er voor. Het voorstel om leden of uitsluitend menschen van de vakorganisaties in het bestuur te benoemen is, met de stemmen van de 8. D. A. P. alleen voor, -verworpen (21 tegen 9). Spreker meent met de vermelding van deze stemmen- cijfers te kunnen volstaan om aan te geven, dat het geen aan beveling verdient in te gaan op het voorstel, dat thans is ingediend. Nu de beide vorige voorstellen zijn verworpen, probeert men het over te brengen naar Burgemeester en Wethouders, hetgeen een terugkomen beteekent op den vroeger gevolgden weg. Het zou niet verstandig zijn, als de Raad dat deed. Wat de herziening van het reglement betreft, ook dat is een oude zaak. In 1929 is een voorstel tot herziening van het reglement verworpen en spreker zou thans precies hetzelfde betoog kunnen houden, als toen de heer Goslinga. Het resultaat zou waarschijnlijk zijn, dat het voorstel met dezelfde verhouding van de stemmen zou worden ver worpen. De argumenten komen hierop neer, dat degenen, die in de kleine commissie zitten, niet precies weten, wat er gebeurd is. Zij hebben echter alle gelegenheid daarvan op de hoogte te komen: zij kunnen zich laten inlichten door de commissie en door de Secretaresse, die alle gegevens ter beschikking- stelt. Men moet niet vergeten, dat men van hen, die zich voor dit werk vrijwillig beschikbaar stellen, niet mag vergen, dat zij dit elke week een avond doen. Men komt thans om de veertien dagen bijeen. De commissie vindt het voldoende. Er is geen argument aan te voeren voor een verandering in dien toestand. Stagnatie in de steunverleening vindt niet plaats. De kleine commissie vergadert de eene week, de groote commissie de andere week. Zij beoordeelen de zaken op precies dezelfde wijze, en in beide commissies worden de besluiten op dezelfde wijze genomen. Spreker zou de groote commissie niet graag willen missen, omdat haar werk voor het werk van Maatschappelijk Hulp betoon van groote beteekenis is en dit beter doet zijn dan anders het geval is. Met het voorstel om den steun aan de georganiseerden via de vakorganisaties te geven, gaat spreker ook niet accoord; de commissie zelf is het er ook niet mee eens. Spreker sluit zich aan bij den heer Wilbrink, dat dit op practische bezwaren stuit, de omslachtigheid verhoogt en allerlei administratieve

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 14