500 WOENSDAG 9 DECEMBER 1931. daal en dan stemmen zij, omdat zij de rechterzijde de buit niet gunnen, vóór belastingverlaging. De heer Schüller zegt, dat dat een politieke zet was van die heeren. De heer Goslinga: Ja, maar die zitten spreker niet dwars met het Levendaal. Wie spreker inkomsten ontneemt, mist het recht om hem tot uitgaven aan te zetten en daarom maakt het geheelé betoog van den heer van Stralen, dat er door gegaan moet worden met de werken en dat dit en dat moet gebeuren, hitter weinig indruk op spreker. Er moet geld komen. Spreker wil nog eens aandikken, dat de gemeente zich bij het volvoeren van haar taak eenige beperking moet op leggen. De heer Manders wil wel zooveel mogelijk werken doen uitvoeren, maar welke voorstelling heeft hij dan toch van een gemeentebestuur? Als het den burgers goed gaat, gaat het de gemeente ook goed en gaat het den burgers slecht, dan gaat het de gemeente ook slecht. Het budget der gemeente hangt samen met de mindere of meerdere welvaart der burgerijer is niet, volgens de naïeve voorstelling van sommigen, op het Stadhuis een onuitputtelijke geldkist, waar maar uitgehaald wordt; die geldkist wordt gevormd door de beurzen der bur gers wel is hier gelukkig geen slecht financieel beheer gevoerd, zoodat men nog een reserve heeft, maar die is niet zoo heel groot; in elk geval moet men daarmede voorzichtig omgaan. Nu was men in Yelsen b.v. bezig met het bouwen van een slachthuis; het was aanbesteed, geheid en men was aan de fundeering bezig, maar men moest ophouden, omdat, men geen geld meer had. Is dat nu een aanlokkelijk voorbeeld? Wet houder de Zeeuw in Botterdam nam zijn collega van Openbare Werken, den heer de Jong, 6 ton af; de heeren Drees in Den Haag en Polak in Amsterdam manen ook tot kalmte aan. Waarom is dit nu, als die het zeggen, de hoogste wijsheid en waarom is dat niet waar, als spreker het zegt; dan is het onverantwoordelijk en wil spreker niet tegemoetkomen in den nood der werkloozen; dat is niet waar; de beperking der uit gaven op dit gebied wordt alléén ingegeven door de zorg voor de werkloozen en de armen. De heer Polak, Wethouder van Amsterdam, zegt, dat men eerst moet zorgen te kunnen leven en dan aangenaam te leven. Een ander zegt: wij vechten om het naakte bestaan en dat moeten wij eerst verzorgen. Als in een gezin vier jongens geld verdienen, heerscht er in dat gezin welvaart, maar wanneer zij successievelijk werkloos worden, denkt het hoofd van het gezin er niet aan, zijn huis te verbouwen of een nieuw huis te koopen. Het eerst noodige is dan de zorg voor het levens onderhoud. Zooals het in een gewoon gezin gaat, gaat het ook in het gezin van de gemeenteer is geen principieele tegen stelling tusschen. Spreker ontraadt de aanneming van het voorstel tot ver hooging van de opcenten op de vermogensbelasting van 15 tot 50. Principieel is er niets tegen. Men moet echter rekening houden met de vermindering van het nationale vermogen. Volgens de Leidsche Courant van Zaterdagavond is alleen op de binnenlandsche fondsen 3 milliard verspeeld, hetgeen dit blad schreef naar aanleiding van de opmerking van den heer Oudegeest, dat het nationale vermogen toenam, aan welk gezwets men geen waarde moet hechten. Volgens een be rekening van de Amsterdamsche Bank heeft het verlies op de buitenlandsche fondsen f 5 milliard of 1/3 van het totale nationale vermogen bedragen. Door middel van het Nationale Crisis-comité mobiliseert men nu de hulp voor de werkloozen. Wie moeten de kassen vullen? De vermogenden, de gegoeden. Is het verstandig dien menschen een nieuwe belasting op het dak te sturen. Dat het op de S. D. A. P. geen indruk maakt, verwachtte spreker, maar hij vindt het niet verstandig, op het oogenblik de belastingen te verhoogen. De heer van Eek zegt: de gemeente kan niet alles doen; dan mogen wij ook de hulp van de anderen aanvaarden en die niet met een nieuwe belasting opknappen. Spreker gevoelt totaal niets voor nieuwe belastingen. Men verkeert hier in de gelukkige omstandigheid, dat geen nieuwe belastingen behoeven te worden voorgesteld. Het heeft spreker verwonderd, dat men van de zijde van de S. D. A. P. destijds tegen spreker het argument heeft uit gespeeld, dat hij tegen het plan-Lammermarkt zou zijn, omdat het zoo goedkoop is. Bij de raadhuis-debatten is wel gebleken, dat ook al zou het plan tweemaal zoo duur geweest zijn, de S. D. A. P. er voor zou zijn geweest, want volgens den heer van Eek bestaat er bij de S. D. A. P. een aversie tegen het bouwen van het stadhuis op de historische plek. Het is bij den bouw van een nieuw raadhuis, dat eeuwen lang zijn diensten zal moeten bewijzen, onverstandig zich te laten leiden door de financieele omstandigheden van dit oogenblik, te meer, waar men toch voorloopig niet een aan vang met den bouw kan maken. Wanneer het te zware lasten op de burgerij zou leggen, zou spreker er meer voor zijn het bouwen uit te stellen tot betere tijden zijn aangebroken dan aan de tegenwoordige tijdsomstandigheden een motief te ont- leenen om een stadhuis te bouwen, dat der burgerij onwaardig is door de plaats, waarop men het zet. Men zou zich eeuwen lang bespottelijk maken, wanneer men op dien grond het stadhuis zou bouwen. Dat is het huis der gemeente, de zetel van het centraal bestuur; dat zal toch ook volgens de S.D.A.P., met haar gemeenschapszin, een waardig gebouw moeten zijn op een waardige plaatswanneer spreker in zijn ziel overtuigd is, dat het plan van de S. D. A. P. het gemeentebestuur on waardig was, dan mag spreker daaraan toch niet als Wet houder van Financiën, terwille van het geld, daaraan zijn stem geven. Bij een dergelijk buitengewoon belangrijk project zijn nog andere overwegingen dan financieele; spreker heeft op prijs gesteld, dat de heeren toen zoo zuinig waren, maar wat beteeken t dat op alle door hen ingediende voorstellen? De heer Groeneveld zegt: 1 millioen, maar dat is onjuist. Men leeft ongetwijfeld in een moeilijken tijd. De heer Knut tel wil daaruit komen door staatskapitalisme, naar Russisch Sowjet-systeem, d. w. z. staatsslavernij, allen in dienst van den Staat; dat staatskapitalisme is nog veel beroerder dan het gewone kapitalisme; daarin kan men nog eens van baas veranderen, maar in Rusland heeft men maar één baas, den Staat; die uitweg is voor spreker dus niet gangbaar; spreker gelooft niet, dat de West-Europeesche volksziel zich daarin zal kunnen voegen zooals de Russische; dat stelsel is van Russische makelij. Spreker heeft in dat Sowjet-systeem geen geloof, als oplossing van alle moeilijkheden en welvaarts problemen. De weg, door den heer van Eek gewezen, kan ook niet uit het moeras belpen, n.l. schromelijke opvoering van uitgaven, waardoor in de eerste plaats de sociale taak der gemeente in het gedrang zou komen; dat kan niet. Rijks kanselier Brüning zeide gisteravond in zijn radio-rede: „Zij, die ondanks mijn woorden onbereikbare doeleinden vooral op het gebied der buitenlandsche politiek dit hier te vervangen door: gemeentepolitiek zullen blijven najagen, voor hen zal het ontwaken uit hun droom nog afschuwelijker zijn dan onze harde werkelijkheid." Inderdaad is het niet onmogelijk, dat Burgemeester en Wethouders voorstellen zullen moeten doen, getuigende van een harde werkelijkheid. Dat hebben, vóór Burgemeester en Wethouders, veel machtiger en grooter mannen dan het College gedaan, Ramsay Mac Donald en Philip Snowden. De heer Schüller vraagt, of de heer Goslinga op loons verlaging doelt; laat hij het dan duidelijk zeggen. De heer Goslinga vraagt, of de heer Schüller niet weet wat in Engeland en Duitschland gebeurt; gaat dat heelemaal aan de heeren voorbij? De heer Schüller zegt, dat de heer Goslinga moet zeggen, wat hij hier wil; daar heeft men meer aan. De heer Goslinga wil hier niet den kant van de S. D. A. P. uit; wat hij wel wil vindt zijn weerspiegeling in de voor liggende begrooting en in de Memorie van Antwoord van het College, nl. trachten, door voorzichtig en verstandig beleid, in nauw overleg met de Regeering, er doorheen te worstelen tot betere tijden, en wel niet door verhooging van belasting, maar door bezuiniging op uitgaven. De Raad staat als altijd weer op een tweesprong; zal hij de leiding van het zelf gekozen College volgen, dat ook volgens de verklaring der oppositie wel over de noodige geschiktheid tot regeeren beschikt, dan wel die der oppositie? De Raad weet, waaraan hij met het College van Burge meester en Wethouders toe is, maar niet waaraan hij met do oppositie toe is. De oppositie voert naar avonturen, waarvan men het einde niet kan overzien. Er zijn afschrikwekkende voorbeelden vlak bij en veraf, die den Raad tot waarschuwing moeten strekken. Spreker hoopt daarom, dat de Raad niet zal weifelen, maar een zekere vastberadenheid zal toonen. Weifelaars hebben nooit veel invloed gehad en de wereld nooit veel vooruit gebracht. Met Gods hulp zal men dan door de moeilijkheden heen komen. De'heer Romijn wenscht, nu hij voor den eersten keer als Wethouder van Sociale Zaken bij de behandeling van de begrooting het woord voert, te beginnen met een persoonlijk woord, waarin hij aansluiting vindt bij .hetgeen de heer van Stralen heeft opgemerkt. De heer van Stralen heeft sprekers optreden niet met groot enthousiasme begroet. Wat hij tot spreker zei was voor spreker niet zeer bemoedigend, maar spreker gelooft, dat de heer van Stralen daarin wel wat vluchtig was. De heer van Stralen beriep zich daarbij op de eerste ont moeting, die hij met spreker heeft gehad in de commissie voor den dienst van sociale zaken en waarbij hij den indruk

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 12