472
DINSDAG 8 DECEMBER 1931.
meer personeel aan te stellen, teneinde de werkloosheid te
bestrijden. Er zijn 3 organisaties of bonden tegen het uit
betalen van overuren.
Komende tot zijn voorstel inzake het minimum-loon aan
losse arbeiders, wijst spreker er op, dat het meermalen voor
komt, dat aan losse arbeiders, vooral bij het radio-bedrijf niet
het minimum-loon wordt uitbetaald, zulks in strijd met het
Raadsbesluit van 15 Mei 1920. Bij het los personeel in het
radio-bedrijf worden zelfs monteurs benoemd of aangenomen,
aan wie wordt gevraagd naar diploma's enz. Dit zijn dus geen
ongeschoolden, doch vaklieden, die alsdan zouden vallen
onder de 4de loongroep en aan wie een salaris van 31.05 zou
moeten worden uitbetaald. Aan de lichtfabrieken wordt aan
deze menschen echter ƒ25.uitgekeerd, hetgeen op geen
enkel Raadsbesluit berust. In de salarisverordening wordt in
artikel 9 gesproken van „volledig of tijdelijke personeel".
Nu verwijzen Burgemeester en Wethouders naar een circulaire
van 1926 en wordt dit personeel 4/5 gedeelte van de aanvangs-
wedde van het vaste personeel toegekend. In 1920 is echter
een voorstel aangenomen van Wethouder van der Pot,
omtrent welk voorstel onder „Ingekomen Stukken" stond:
„Omtrent nevensgaande in onze handen ter fine van
praeadvies gestelde motie van de heeren van Stralen en
Dubbeldeman betreffende verhooging van de loonen der
lantaarnopstekers en van de loonen voor losse en losvaste
werklieden, is door ons College het gevoelen ingewonnen van
Commissarissen der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electri-
citeit.
Uit hun hierachter mede afgedrukt rapport blijkt, dat
Commissarissen aan de loonen van de lantaarnopstekers al
voldoende aandacht hebben gewijd en dat aan den in de motie
sub a uitgedrukten wensch reeds is voldaan.
Ten opzichte van de loonen van de losse werklieden kunnen
wij ons eveneens vereenigen met het advies van de Commissie
voor de Lichtfabrieken. Ook onzerzijds bestaat er geen
bezwaar tegen, dat door U wordt besloten, dat het minimum
loon der algemeene salaris-verordening in het algemeen geldt
als limiet voor het loon, hetwelk aan de losse werklieden ge
geven wordt.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging:
a. te besluiten, dat het minimum-loon der algemeene salaris
verordening in het algemeen als limiet zal gelden voor het loon
der losse werklieden;
b. de motie van de heeren van Stralen en Dubbeldeman
verder voor kennisgeving aan te nemen."
Dit voorstel werd met algemeene stemmen aangenomen.
Het gaat hier dus positief over los personeel, dat geen aan
stelling heeft gekregen. Vandaar sprekers voorstel om aan het
losse personeel het minimumloon uit te keeren. Spreker hoopt,
dat de Raad dienovereenkomstig zal besluiten. Bovendien
hebben Burgemeester en Wethouders aan het los personeel,
werkzaam op arbeidscontract, bij de Reiniging wel het mini
mum-loon uitgekeerd. Daar is het voorgekomen, dat sommigen
uitbetaald kregen 22.23.of 25.Later is, na
overleg tusschen Burgemeester en Wethouders en den direc
teur, 27.uitbetaald, het minimumloon voor de losse
arbeiders. Op arbeidscontract werken thans 178 personen,
waarvan aan de lichtfabrieken 67. In tijdelijken dienst bij de
gemeente zijn volgens opgave 76 personen. Spreker acht het
wenschelijk den lossen arbeiders in dienst der gemeente het
minimum-loon uit te keeren.
De opmerking, door spreker in de sectie gemaakt „Het
personeel in overheidsdienst wenscht overleg met de vak
bonden, doch de Voorzitter wenscht niet met hen in overleg
te treden", is door Burgemeester en Wethouders niet beant
woord. Op 30 September 1929 is reeds aan den Voorzitter van
de commissie ad hoe een schrijven gericht, met verzoek overleg
te plegen in verband met de salarisverordening van 17 Maart
1918. Vier vertegenwoordigers van verschillende bonden, nl.
den Ned. Bond van Personeel in Overheidsdienst, den Cen-
tralen Ned. Ambtenaarsbond, den Ned. R. K. Bond van
Overheidspersoneel „St. Paulus" en de Ned. Alg. R. K.
Ambtenarenvereeniging, hebben dit schrijven onderteekend.
Op 12 October 1929 schreef de voorzitter der commissie
waarschijnlijk Wethouder Tepe dat hij niet bereid was
een gemeenschappelijke vergadering van de Alg. Ambtenaren-
en Alg. Werkliedencommissie uit te schrijven, daar de Raads
commissie ad hoe tot taak heeft den Raad voor te lichten en
de andere commissie Burgemeester en Wethouders voor te
lichten. Een en ander berust op een misvatting van de organi
saties, schreef de Voorzitter. Op 8 November 1929 schreven
de Bonden opnieuw, dat zij het zeer gewenscht achtten, dat
door de commissie ad hoe overleg werd gepleegd met de
organisaties. Op 19 November 1929 werd nog een brief ver
zonden inzake vermindering der pensioenpremie. Daarop
werd geen antwoord meer ontvangen. Dit had spreker van den
Voorzitter van de commissie niet verwacht. Daar staat tegen
over, dat aan een voorstel van een lid van de commissie ad hoe
om de vier politiebonden te hooren, wel gevolg is gegeven. Het
is wel eigenaardig, dat de bonden van overheidspersoneel niet
zijn gehoord en de politiebonden wel. Dit heeft in eerst
genoemde bonden geen aangenamen indruk gemaakt. Het
spijt spreker ten zeerste, dat, nu na twee jaar conferenties en
vergaderingen het rapport van de commissie bijna gereed is,
die organisaties niet zijn gehoord.
Komende tot zijn voorstel inzake het invoeren van een
arbeidsreserve, wijst spreker er op, dat het personeel, in te
deelen bij de arbeidsreserve, dienst zou kunnen doen bij het
marktwezen, de Gehoorzaal en de Waag. Thans wordt tijdens
de marktdagen het betreffende personeel uit zijn werk ge
haald en ligt dus dit werk stil. Dit geldt vooral ten aanzien
van de straatmakers en de tuinlieden. Waar vooral in de
binnenstad over het algemeen veel werk is voor de straat
makers b.v. Haarlemmerstraat, Breestraat tusschen de
tramrails is het zeer gewenscht, dat dit personeel in zijn
bedrijf blijft. Het personeel, ingedeeld bij de arbeidsreserve,
zou ook dienst kunnen doen aan de Waag. Ieder arbeider kan
wel kaas op de weegschalen laden, afladen en verder ver
voeren. Daarvoor is alleen eenige routine noodig. Ook kan dit
personeel dienst doen bij de inspectie der runderen, ter
assistentie van de keurmeesters en veeartsen. Indien de ver
schillende hoofden van dienst willen medewerken, is er wel
veel werk voor deze arbeidsreserve. Bovendien kunnen dan de
straatmakers en tuinlieden des Vrijdags in hun eigen bedrijf
blijven.
In de sectie heeft spreker een vraag gesteld betreffende het
losse personeel aan de Lichtfabrieken. Onder dit personeel
bevinden zich menschen die 9 jaar los gewerkt hebben en nog
geen vaste aanstelling hebben. Burgemeester en Wethouders
antwoorden, dat het slechts een paar zijn en dat deze men
schen over het algemeen uiterlijk na 2 jaar tijdelijken dienst
vast worden aangesteld. Dit neemt niet weg, dat er zijn, die
9 jaar meeloopen en nog geen vaste aanstelling hebben.
De heer Goslinga Die zijn in dienst van aannemers bij de
gasfabriek.
De heer Kuipers zegt, dat volgens zijn inlichtingen deze
menschen dienst doen bij de Lichtfabrieken.
Wat het georganiseerd overleg bij de politie betreft, de
Voorzitter zegt in de Memorie van Antwoord, dat uit een door
hem ingesteld onderzoek de gegrondheid van de klacht over
de stroeve wijze van werken van dat georganiseerd overleg
niet is gebleken, en vervolgens, dat de besluiten van het
georganiseerd overleg toch niet anders zijn bedoeld dan als
adviezen aan den Burgemeester of den Commissaris van
Politie. Spreker heeft in zijn 6-jarig lidmaatschap van de
commissie van overleg meermalen ondervonden, dat dit toch
wel eens stroef werkt. Op 7 April 1930 werd in het georgani
seerd overleg met algemeene stemmen een reglementswijziging-
aangenomen; op 29 December 1930, toen deze nog niet had
plaats gehad, zeide de Voorzitter, deze wijziging nog eens te
zullen overwegen. In September 1931 was de Voorzitter nog
steeds aan het overwegen. In het georganiseerd overleg gaat
het eigenaardig toe; zoo is in een commissie-vergadering een
voorstel, aan den Burgemeester te doen, om het klassestelsel
bij de politie af te schaffen, met algemeene stemmen aan
genomen; de Voorzitter vond echter, na ingewonnen advies,
nog geen vrijheid om dit aangenomen voorstel uit te voeren.
Na die vergadering heeft een organisatie bij den Commis
saris van Politie voorgesteld, om den brigadiersrang weer in te
voeren; zonder dit voorstel in het georganiseerd overleg te
brengen, dan was het misschien verworpen, werd die rang
weer ingevoerd. Bij een vorige begrooting heeft de Voorzitter
1.560.aangevraagd voor het aanstellen van 10 brigadiers;
de meerderheid van den Raad stemde hierin toe; alleen
sprekers fractie stemde tegen. Was het nu niet beter geweest,
dat over deze invoering van een nieuwen rang ook het ge
organiseerd overleg was geraadpleegd"?
Wat betreft de toepassing van art. 9 van het Reglement
voor de commissie van overleg voor de agenten van politie,
dat artikel bepaalt:
„Met goedvinden van den Voorzitter kunnen personen
buiten de commissie staande, ter vergadering door de com
missie worden gehoord."
Hier worden bedoeld de hoofdbestuurders der verschillende
bonden. Nu worden de hoofdbestuurders der vakorganisaties
bijna nooit in de commissie gehoordwel kunnen zij schriftelijk
adviezen overleggen. In de Memorie van Antwoord zegt de
Voorzitter, dat van onwil, om de hoofdbestuurders toe te
laten, echter geen sprake is. De Commissaris van Politie als
Voorzitter acht echter de vertegenwoordigers der plaatselijke
vereenigingen voldoende ontwikkeld en geschoold om afdoende
de personeelsbelangen in de commissie te behartigen; dat is
dus een pluimpje voor deze afdeelingsbestuurders. De Voor
zitter schreef echter bij een voorgestelde wijziging inzake de
Ambtsinstructie en de Ambtenarenwet, dat dit wel een punt
van overweging bij hem had uitgemaakt, maar dat hij niet