DINSDAG 8 DECEMBER 1931. 469 uitspraak te moeten laten doen, over het principe, dat in dezen tijd de werkgelegenheid volstrekt niet mag worden stopgezet, maar integendeel zoo sterk mogelijk moet worden bevorderd en dat met name het plan tot aanleg van sport- en speelvelden, ondanks de aarzeling van het College, zoo spoedig mogelijk moet wordea uitgevoerd. Spreker heeft expres dit voorstel gedaan in de hoop, dat de Raad, door het aan te nemen, blijk zal geven, dat ook en juist in dezen tijd van gemeentewege de werkgelegenheid moet bevorderd worden, zoodat ook dit werk ten spoedigste aan de orde kan worden gesteld. Wat betreft de ondersteuningen, allereerst iets over het streven van het College om Rijkssubsidie te krijgen in de werkloozen-ondersteuning. Op zich zelf heeft spreker geen bezwaar tegen het accepteeren van Rijkssteun, maar wanneer daarbij voorwaarden worden gesteld, zooals het Rijk elders doet, dan is zijn standpunt, dat daaraan niet moet worden tegemoetgekomen. Dat behoort ook het standpunt van het gemeentebestuur te zijn. Het is spreker bekend, dat dit een schuchtere poging heeft gedaan om de hier thans geldende steunregeling te handhaven bij de aanvrage, maar daar is het dan ook bij gebleventoen daarna evenwel bleek, dat het Rijk daarvan niet wilde weten en als voorwaarde stelde verminde ring van den steun, heeft de gemeente zich er onvoorwaardelijk bij neergelegd; met de grootste haast heeft het gemeente bestuur daarna gewerkt aan de voorbereiding van die ver slechtering; de organisaties, die hierin moesten adviseeren, kregen slechts enkele dagen voor beraad. Het College heeft toen in de Commissie voor Sociale Zaken doorgedreven een besluit, om het Rijkssubsidie te aanvaarden, terwijl het gemeentebestuur daartoe adviseerde, met de stemmen van alle werkgevers en niet-arbeiders, leden van die commissie; gelukkig waren alle vertegenwoordigers der arbeidersorganisa ties in die commissie er tegen. Het heeft spreker genoegen gedaan, dat de heer Wilmer zich uitgelaten heeft, dat, al was hij niet bereid de voorstellen-Knuttel te steunen, hij toch in elk geval van meening was, dat vermindering van onder steuning in geen geval zou mogen plaats hebben. De heer Knuttel zegt, dat de heer Wilmer daar niet bij blijft. De heer van Stralen vreest dat ook; in elk geval zal hij afwachten hoe de houding van den heer Wilmer zal zijn, wanneer het voorstel van het College hier komt. Spreker zal dus op de behandeling van het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet vooruitloopen, doch hij heeft gisteren tot zijn verwondering van den Voorzitter ver nomen, dat, hoewel Burgemeester en Wethouders aanvankelijk niet voornemens waren omtrent deze zaak bij de behandeling van de begrooting een beslissing te doen nemen, het thans weer wel in de bedoeling van het College ligt den Raad in principe een beslissing te doen nemen bij deze begrooting. Meenen Burgemeester en Wethouders nu, dat zonder nadere toelichting, zonder nadere schriftelijke motiveering hunner zijds de Raad maar even kan beslissen omtrent de al dan niet aanvaarding van de Rijkssubsidie, met alles wat daaraan vastzit? Dat zal toch niet de bedoeling zijn. De Raadsleden dienen vooraf en precies te weten, wat Burgemeester en Wet houders willen. Spreker is alleen bekend, dat de Rijkssubsidie nog niet is toegezegd, althans dat het percentage daarvan nog niet bekend is. Dat de Raad zich thans principieel zou vast leggen aan een eventueel Rijkssubsidie is niet te aanvaarden. Spreker is het in dit opzicht met den heer Wilmer eens, die zeide, dat slechts nadat de Raadsleden volkomen zijn ingelicht en de zaken rustig hebben bezien een wei-overwogen beslissing- kan worden genomen. De Voorzitter antwoordt den heer van Stralen, dat het inderdaad in de bedoeling van het College heeft gelegen om deze zaak zoo mogelijk bij de begrooting te behandelen. Nu echter blijkt, dat de Raadsleden het op prijs stellen nadere gegevens te hebben, en het College nog niet over alle gegevens beschikt, welke noodig zijn voor het formuleeren van een voorstel aan den Raad, heeft het College geen bezwaar tegen uitstel van het debat over deze quaestie. Spreker begrijpt, dat de Raadsleden niet onvoorbereid en zonder de noodige in lichtingen ten aanzien van deze belangrijke aangelegenheid een beslissing kunnen nemen. Er zal dus een aparte bespreking- van deze zaak moeten plaats hebben. Daartegen bestaat bij het College geen bezwaar, doch dan zou het aanbeveling ver dienen het geheele werkloosheids- en steundebat uit het begrootingsdebat te lichten en in die binnenkort bijeen te roepen vergadering aan de orde te stellen. Het heeft geen zin er nu over te spreken, halve antwoorden van het College te krijgen, halve meeningen te hooren, met het gevolg, dat de Raadsleden, waar zij op het oogenblik niet in staat zijn een juist oordeel in dezen te vellen, met een onbevredigd gevoel naar huis gaan, terwijl over eenigen tijd de zaak weer opnieuw zal worden besproken. Spreker hoopt, dat de heer van Stralen en zijn partijgenooten ook overtuigd zijn van de wenschelijk- heid om aan deze zaak een grondiger voorbereiding te geven en het werkloosheids- en steundebat uit het begrootingsdebat te lichten. De heer Knuttel: Maar de uitkeeringen in eens vallen hier toch buiten? De Voorzitter antwoordt, dat uitkeeringen in eens en Kerstgaven hierbuiten vallen. Burgemeester en Wethouders zijn bereid een vergadering- te beleggen op 21 December. Het is waarschijnlijk spreker heeft er hedenmorgen nog over getelefoneerd dat Burge meester en Wethouders de gegevens dezer dagen, misschien zelfs vandaag nog, zullen krijgen. Spreker hoopt, dat de heer van Stralen en zijn partijgenooten er toe willen medewerken om het debat over deze aangelegenheid vruchtbaarder te maken door het 14 dagen uit te stellen. De heer van Stralen zegt aan het verzoek van den Voor zitter niet te kunnen voldoen. Men heeft hier twee zaken te onderscheiden. De gecombineerde vakcentrales zijn sinds 3 maanden bezig om van Burgemeester en Wethouders de toezegging te verkrijgen, dat de steunregeling op enkele pun ten zou worden verbeterd. Intusschen kwam de mededeeling van het gemeentebestuur, dat een Rijkssubsidie was aange vraagd voor de werkloozenondersteuning. Nu gaat het toch niet aan om, in afwachting van de beslissing omtrent de aan vaarding van de Rijkssubsidie, de behandeling van de voor stellen, welke verbetering van de ondersteuning beoogen, stop te zetten In dezen moet voorzien worden. De zaak is al uit gesteld tot deze begrooting, en juist bij die begrooting be lmoren voorstellen, die daarop van invloed kunnen zijn. Men moet het lot van de voorstellen tot verbetering van den steun niet afhankelijk maken van de beslissing omtrent de Rijks subsidie. De sociaal-democratische fractie blijft van meening, ongeacht of de subsidie al dan niet wordt aanvaard, dat de Leidsche steunregeling moet worden verbeterd. Deze zaak is bovendien op het oogenblik veel zuiverder te behandelen dan wanneer omtrent de Rijkssubsidie is beslist. Als die subsidie is geaccepteerd, worden alle maatregelen, welke de gemeente ten aanzien van toeslag e. d. wil nemen, afhankelijk van de toestemming van den Minister. Op het oogenblik' is de ge meente echter vrij om maatregelen tot verbetering van de steunregeling te nemen. Later is de mogelijkheid daartoe zeer gering, want door de meerderheid van den Raad zal dan het standpunt worden ingenomen: wij hebben de subsidie aan vaard, kunnen dus niet zelfstandig verbeteringen in de steun regeling brengen en zullen dus uw voorstellen niet accepteeren. Het is noodzakelijk, dat de Raad thans beslist over verbetering- van de steunregeling. De meeste der voorstellen door sprekers fractie ten dezen ingediend, worden onderschreven door alle vakcentrales, dus door alle georganiseerde vakarbeiders in onze gemeente. Wil desondanks de meerderheid van den Raad deze voorstellen verwerpen, dan is dat voor haar verant woording. De Voorzitter meent, dat de heer van Stralen zich vergist. Op de te beleggen vergadering, waarin deze zaak ter sprake zal komen, zullen alle mogelijkheden onder het oog worden gezien, zoowel het aanvaarden van de Rijksregeling als het instand laten van de thans bestaande regeling, alsook het aanbrengen van verbeteringen in deze regeling overeenkomstig de voorstellen van den heer van Stralen. De Raad behoeft op die vergadering niet te beginnen met te beslissen over de vraag of de Rijksregeling al dan niet zal worden aanvaard. Daar omtrent wordt juist pas beslist aan het einde der besprekingen, nadat het voor en tegen van de verschillende voorstellen is overwogen. Wanneer de heer van Stralen blijft staan op be handeling bij deze begrooting, zal het resultaat waarschijnlijk zijn, dat de Raad in meerderheid zegt: in deze onzekerheid willen wij voorloopig afwachten. Over 34 dagen kan deze zaak volledig worden besproken, terwijl men dan een veel vasteren grond onder de voeten heeft. Nu loopt de heer van Stralen de kans, dat het College zegt: wij kunnen ons niet positief uit laten over uw voorstellen, daar wij nog niet over de noodige gegevens beschikken. Spreker meent, dat de heer van Stralen verstandiger zou doen door genoegen te nemen met 14 dagen uitstel. De heer van Stralen kan hieraan toch geen gevolg geven. Het standpunt van den Wethouder in de laatste maanden was zoo eigenaardig en zoo vaag, dat een bepaalde uitspraak van den Raad noodig is. 17 September zijn de diverse voorstellen der vakcentrales ingediend; kort daarop vond een conferentie met den Wethouder plaats en daarna heeft men er niets meer van vernomen. Verleden jaar is hier zoo hoog opgegeven van het overleg met het College, in tegenstelling tot het demon-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 5