DINSDAG 8 DECEMBER 1931.
485
daarin wordt verwezen naar een collectief contract, dat b.v.
in den stratenbouw niet bestaat. Daarom dringt spreker
op spoed bij de wijziging van deze verordening aan.
Wat betreft de betaling van los personeel en de 4/s, zal
spreker allereerst het antwoord van den Wethouder op de
vragen van den heer Kuipers afwachten.
De heer van Es wil enkele principieele opmerkingen maken.
De anti-revolutionnaire partij heeft als een van de voor
naamste punten op haar program staan het steunen van het
gezag, dat over ons gesteld is en, omdat zij vasthoudt aan Gods
ordinantiën, dat zij belijdt, dat de Regeering een Regeering
is bij de gratie Gods, maar dat zij dan ook verwacht, dat de
overheid zich aan die ordinantiën Gods gebonden voelt. De
anti-revolutionnaire fractie zal zooveel mogelijk het gezag in
de stad steunen en nog te meer in dezen ernstigen crisistijd.
Maar de overheid moet niet zelf het voetstuk, waarop zij
staat, ondergraven, zoodat het gezag ondermijnd wordt. De
soepele toepassing van de Zondagswet, zooals die onlangs in
zwang is gekomen, is een beginsel van de ondermijning van
haar gezag, omdat aan de handhaving van de Zondagswet niet
wordt vastgehouden en de overheid als het ware één oog sluit
voor de toepassing daarvan. De anti-revolutionnaire fractie
spreekt den wensch uit, dat de plaatselijke overheid op dien
weg niet zal voortgaan en zij staat afwijzend tegenover iedere
motie, die de Zondagswet verder zou willen doen verwaar-
loozen. Al is de Zondagswet oud, zij is nog niet verouderd, zij
bestaat nog en zij dient tot heden gehandhaafd te worden.
Meer dan ooit moet in dezen tijd een goede financieele
politiek gevoerd worden. De begrooting is sluitend en spreker
heeft daarover in de sectie-vergaderingen zijn blijdschap uit
gesproken. Er zijn wel enkele zwakke plekken, zoowel bij de
inkomsten als bij de uitgaven, maar door het sluitend maken
van deze begrooting hebben Burgemeester en Wethouders
bewezen, een open oog te hebben voor den ernst van dezen
tijd. Een soliede financieele politiek moet gevoerd worden,
het koste wat het kost. Dat ook de Rijksregeering er niet
anders over denkt, is geen wonder, want inflatie en revolutie
zouden zeker voor de deur staan. De anti-revolutionnaire
partjj ziet hierin geen heil; ook niet in een beetje inflatie en
gen beetje revolutie. In dit opzicht mag er wel even op ge
wezen worden, dat in den Haagschen Raad de heer Drees een
woord van hulde heeft gesproken tot den vroegeren Wet
houder de Wilde, den anti-revolutionnairen Wethouder van
Financiën. In dit opzicht hebben landen als Engeland en
Oostenrijk ons veel te zeggen, niet het minst Engeland, waar
een arbeidersregeering eenige jaren de lakens heeft uitgedeeld.
In theorie zal ieder weldenkend burger dit met spreker eens
zijn, maar dan moet men in de practijk ook niet terugschrikken
voor de daartoe noodige maatregelenanders is men daarvan
geen voorstander. Aldus het gezag hooghoudende en een goede
financieele politiek voerende, maar ook dan alleen, is er
gelegenheid om de door armoede en werkloosheid getroffenen
te helpen. Aangeboden hulp der Regeering, in den vorm van
subsidie voor de werkloozenuitkeeringen moet dan ook worden
aanvaard. Deed men dit niet, of zou men voor grootere uit
gaven hiervoor komen te staan of door een Raadsbesluit
daartoe worden gedwongen, dan zou de gemeente-schatkist
op een zware proef worden gesteld en zou na niet te langen tijd
de hulp aan werkloozen en armen wel eens geheel of gedeelte
lijk kunnen moeten worden stopgezet en wie zouden daarvan
de dupe worden en wie zou die verantwoordelijkheid willen
dragen? Wie, die over eenig gezond verstand beschikt, kan
eiivel duiden, dat de Rijksregeering tegenover dit subsidie ook
enkele eischen stelt; spreker kan niet toegeven, dat hiermede
aan de autonomie der gemeenten tekort wordt gedaan. Ook de
anti-revolutionnairen zullen gaarne de autonomie der ge
meenten hooghouden, doch dan moet de Raad ook geen
besluiten nemen, die zuik een zelfstandig bestaan zouden doen
kantelenRotterdam is hier een illustreerend voorbeeld. Het
mag als bekend verondersteld worden, wie in Rotterdam aan
het laatje gezeten heeft.
De heer Kooistra: De heer Schouten.
De heer van Es zegt, dat die er juist tegen gewaarschuwd
heeft; na dien is een ander gekomen. Men moet het plaatselijk
gezag hooghouden, maar zich dan ook onderwerpen aan het
gezag, dat daarover op zijn beurt weer gesteld is.
De anti-revolutionnairen zullen dus de voorwaarden der
nieuwe steunregeling moeten aanvaarden, al betreuren zij dat
eenige verslechtering voor velen niet is te voorkomen. In elk
geval zal die regeling nog beter zijn dan die vóór 1928. Hier
zullen ongetwijfeld Nationaal en Plaatselijk Crisiscomité
helpend kunnen optreden. Spreker mag een woord van hulde
niet onthouden aan het Oranjehuis, dat ook hier weer voor
ging om de bevolking in dezen ernstigen nood bij te staan en
het verblijdt spreker ook zeer, dat de Voorzitter zich aan het
tot hem gekomen verzoek gelegen heeft laten liggen en heeft
gewerkt aan de oprichting van een Plaatselijk Crisiscomité;
spreker wenscht den heer Romijn als voorzitter daarvan veel
zegen en voorspoed toe. Trouwens, de S. D. A. P. heeft meer
malen op een Rijkssteunregeling aangedrongen en kan tevre
den zijn, dat een van haar wenschen hierin gedeeltelijk in
vervulling gaat. Spreker en de zijnen zullen gaarne mede
werken aan het voorstel van het College tot een extra-Kerst-
uitkeering.
In de sectie heeft spreker in overweging gegeven een
rantsoeneering van den spreektijd bij de behandeling der
begrooting; onderhandelingen tusschen de verschillende frac
ties hebben, voorzoover spreker bekend, niet plaats gehad;
spreker begrijpt, dat het voor het College ook niet gemakkelijk
is hier een weg te vinden, maar hij adviseert toch een dergelijke
wijziging van het Reglement van Orde te overwegen.
Een lid spreekt in het sectieverslag van een offer, dat door
de S. D. A. P. zou zijn gebracht door het niet aanvaarden van
de twee wethouderszetels. Spreker kan niet inzien, dat dit
inderdaad een offer is geweest. Uit een mededeeling in het
Haagsche Volk blijkt, dat het geen offer is geweest, want in
dit stuk, waarin geschreven wordt over ,,Onze aanstaande
gemeentepolitiek'' wordt niet van een offer gesproken, dat
de S. D. A. P. moet brengen, maar alleen van een eisch; zij
eischt twee wethouders én een waarborgprogram. In 1927
was daarover reeds beraadslaagd en had het tot niets geleid,
zoodat het nu geen zin had. Wanneer een groep van 11 Raads
leden die spreker belangrijk acht aan 24 anderen zijn
wil op een dergelijke wijze dicteert, dan zou dat meer op
disctatorschap lijken dan op ware democratie, waarvan de
S. D. A. P. beweert het monopolie te hebben. In tegenstelling
hiermede wenscht spreker zijn waardeering uit te spreken
voor den Vrijheidsbond, die zonder voorwaarden te stellen,
een Wethouder aan het College heeft geleverd.
Spreker meent, dat de voorstellen van de S. D. A. P. en van
den heer Knuttel er op gericht zijn om alles gemeentelijk te
makenMaatschappelijk Hulpbetoon, Leidsche Hout, blinden
zorg, schoolkindervoeding en -kleeding, enz. Het particulier
initiatief moet volgens hen worden kapot gemaakt. Hierdoor
moeten er allerlei menschen bij komen, zooals directeuren en
ambtenaren, zoodat alles zeer duur zou worden. Vele zeer
geschikte personen met kostelijke krachten en uitnemend
inzicht in de verschillende zaken, die zij belangeloos behartigen
in het belang van de maatschappij in het algemeen en voor de
gemeente Leiden in het bijzonder, zouden worden op zij gezet
en van hun rijke en rijpe ervaring zou niet worden geprofi
teerd. De anti-revolutionnaire partij kan daaraan haar hulp
niet verleenen.
De toelichting, die mevrouw Braggaar heeft gegeven op het
voorstel in verband met de commissie voor Maatschappelijk
Hulpbetoon, heeft spreker de haren ten berge doen rijzen.
Zooals de Voorzitter gezegd heeft, zijn de gevallen, die
mevrouw Braggaar heeft opgenoemd, niet te controleeren en
controle zou toch noodig zijn. Spreker kan met dit voorstel
niet meegaan, want het is niet verstrekkend genoeg, daar hij
zou willen, dat die commissie van Maatschappelijk Hulpbetoon
opgeheven werd en dat daar een andere commissie voor in de
plaats zou worden gesteld, die een zetel zou krijgen in het
Volksgebouw op de Heerengracht. Spreker zou dan wel willen,
dat dat Bestuur dan alleen uit sociaal-demoeraten bestond en
dat het dan de vrijheid kreeg om naar believen uit de ge
meente-schatkist te putten en uit te deelen; dat is dan de
meest rationeele weg. Tegenover de door mevrouw Braggaar
de Does genoemde voorbeelden wil spreker twee andere noe
men. Een mattenvlechter, wegens gebrek aan werk ontslagen,
ontving 17.90 steun; misschien was er nog eenig inkomen
uit werken door de vrouw; kort daarna kon hij werk krijgen
voor 20.maar daarvoor bedankte hij; voor die 2.10 per
week ging hij niet werken.
De heer Knuttel zegt, dat het misschien zijn plicht was,
dat te weigeren.
De heer van Es zegt, dat hij gewoonlijk 18.verdiende;
dat gaat dus niet op. Een ander voorbeeld noemt spreker van
een vader en 3 zoons, allen stucadoor, die tot voor kort altijd
zeer goed betaald werk haddenper week kwam zeker 140.—
a 150.inzij zijn nu werkloos geworden en de moeder zeide
tot iemand: wij hebben gelukkig geen steun noodig; wij
kunnen ons voorloopig nog heel goed redden, want toen er
goed verdiend werd, hebben wij aardig wat kunnen sparen voor
moeilijke dagen. Dien weg moet men volgen en dien moesten
de sociaal-democraten ook eens meer aan hun mensehen
aangeven.
De heer Vallentgoed wil beginnen met een rectificatie
van wat de Voorzitter Maandag j.l. heeft gezegd ten aanzien
van het ontslag van mej. Coebergh als lid van Maatschappelijk
Hulpbetoondat was niet juist. Indien spreker bij zijn ontslag
als lid van Maatschappelijk Hulpbetoon woorden van waar-