478 DINSDAG 8 DECEMBER 1931. Voortzetting van de geschorste openbare vergadering op Dinsdag 8 December 1931, des avonds te 8 uur. Thans is alleen de heer de Reede afwezig. Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1932. De heer Groeneveld zegt, dat het praeadvies op zijn ver leden jaar ingediend voorstel tot het instellen van een onder zoek naar de inrichting van gemeentelijke centrale auto garages in andere plaatsen nog niet verschenen ishet onder zoek van het College is nog niet afgeloopen en spreker twijfelt er zelfs aan of dit al begonnen is. Spreker heeft er bezwaar tegen, dat een zoo eenvoudig onderzoek over een zoo een voudige zaak zoolang moet duren; het gemeentebelang is daarmede niet gediend. De gemeente heeft reeds een paar tientallen auto's en wellicht eenige honderden rijwielen; die worden nu in gedeelten onderhouden; elk bedrijf heeft zijn aparte garage en zijn eigen reparatie-inrichting; deze exploi tatie is wel buitengewoon kostbaar. Met de rijwielen is het precies zoo; wanneer dit centraal, vanuit één punt wordt behandeld, liggen daarin voor de gemeente zeer belangrijke voordeelen; waarschijnlijk zal dan ook met minder materiaal kunnen worden volstaan. Spreker dringt dus aan, dat dit onderzoek eens spoedig afloopt. Spreker heeft in de sectie opgemerkt, dat de nieuwe garage van de Lichtfabrieken aan de Cobetstraat te klein is; het College ontkent dat, maar spreker houdt vol, dat die garage niet voldoet aan de eischen. Inzake het verkeer zal spreker veel, wat hij had kunnen zeggen, niet zeggen, omdat hij dat ter sprake kan brengen in de Commissie tot herziening van de Rijverordening, waarvan hij lid is; anders zou de Voorzitter, van diens standpunt terecht, hem daarnaar verwijzen. De bestaande verkeersverordeningen worden echter niet nageleefd. Zoowat alle autobestuurders hebben haast en trachten elkaar voorbij te komen, niet alleen op de wegen, maar ook op de bruggen en op plaatsen, die daarvoor absoluut niet geschikt zijn; daardoor veroorzaken zij gevaar. Ook de maximum-snelheid van 25 K.M. per uur, waartoe indertijd door den Raad, tegen den wensch van het College en van de Commissie voor de Strafverordeningen in, is besloten, wordt niet in acht genomen. De snelheid, waarmede gereden wordt, is voor sommige plaatsen veel te groot. In het Motor- en Rijwielreglement staat de bepaling, dat bij kruispunten het verkeer, dat van rechts komt, voor moet gaan, maar in Leiden is daarvan geen sprake. Langs de hoofd wegen razen de auto's, alsof er heelemaal geen zijstraten bestaan. Dat is ook in strijd met de rechtspraak, want er is een arrest van den Hoogen Raad, waarin staat: ,,Er bestaat geen verkeersvoorschrift, op grond waarvan de bestuurder van een motorrijtuig, die uit een zijweg komt (indien van een kruising geen sprake is) moet stoppen om het verkeer op den hoofdweg te laten voorgaan." Om enkele voorbeelden te noemen: Bij de Kraaierstraat hoek Hoogewoerd, den Morschsingel hoek Stationsweg, de Hooglandsche Kerksteeg hoek Haarlemmerstraat, komen zij wegen uit op de hoofdverkeerswegen en spreker heeft nog nooit gezien, dat de bestuurder van een automobiel bij het naderen van die zijwegen zoodanig vaart verminderde, dat het verkeer van rechts kon voorgaan. Men doet, alsof er geen zijstraten zijn en de politie, die daar heel vaak bij aanwezig is, heeft blijkbaar geen opdracht om daarop te letten en doet alsof er niets gebeurt. Spreker heeft daarover met een politie autoriteit gesproken' en deze gaf toe, dat de politie op deze wijze optreedt, maar hij zeide, dat, wanneer er in zoo'n geval een ongeluk gebeurt, de bestuurder van de auto, die rechts niet liet voorgaan, ongelijk krijgt. Het is een schrale troost, wanneer degene, die onder de wielen zit, overtuigd is, dat degene, die boven de wielen zit, ongelijk heeft. Al heeft de onderliggende gelijk, dan verkeert hij toch in de ongunstigste positie. Er gebeuren betrekkelijk weinig ongelukken, maar dat komt, omdat men uitwijkt voor dengene, die het recht van den sterkste neemt en men wacht aan de zijwegen tot op de hoofd verkeerswegen het verkeer doorgegaan is. Men is daartoe niet verplicht, maar men wordt daartoe wel gedwongen, wil men althans zijn leven niet in gevaar brengen. Spreker dringt er op aan de politie zoodanig te instrueeren, dat zij daarop in het vervolg let en dat de wet wordt uitgevoerd. De heer Wilbrink is het eens met den heer Knuttel, dat men leeft in een zeer onzekeren tijd; men hoopt wel, dat de cijfers van deze begrooting tenslotte met de realiteit zullen overeenstemmen, maar gezien de bijzondere tijdsomstandig heden is er in dit opzicht veel minder zekerheid dan ooit tevoren. Het gaat op het oogenblik niet alleen om het beleid van het College; er zijn factoren in de wereld werkzaam, waar tegen noch het College, noch de Raad, noch zelfs de Neder- landsche Regeering in kunnen gaan, waarmede men evenwel toch in deze gemeente rekening zal moeten houden. Die onzekerheid ontslaat echter het College en den Raad niet van den duren plicht om te trachten, ook in dezen tijd, die mis schien nog moeilijker zal worden dan nu, paraat te zijn, en alles te doen, om dien moeilijken tijd zoo goed mogelijk door te komen. Het is nog niet mogelijk in dezen tijd van onzeker heid en onvastheid vooral ten aanzien der werkloosheid, een enkel lichtpunt van een betere toekomst te ontdekken. Toch zal het vertrouwen in een betere toekomst het drijvend be ginsel moeten zijn van het werk in dezen Raad en het oog moet er op gericht zijn voor de toekomst die maatregelen te nemen, die voor het algemeen belang en voor de Leidsche burgerij in het bijzonder dienstig zijn. Wanneer spreker dan dit College in zijn tegenwoordige samenstelling met vertrouwen tegemoet treedt, dan spreekt hij toch allereerst zijn teleurstelling uit, dat het College in dezen zorgvollen tijd gemeend heeft in te moeten gaan op den wensch van dat deel der burgerij, dat meent dat vermaak, dans en spel van de allergrootste beteekenis zouden zijn voor het volksleven. Sprekers fractie is teleurgesteld, dat Burgemeester en Wet houders eenigen tijd geleden besloten hebben aan de bioscopen de gelegenheid te geven gedurende den Zondag langeren tijd geopend te zijn en dat zij gelegenheid hebben gegeven, dat in de herbergen, café's en restaurants muziek kan worden ge geven, waardoor het publiek wordt opgewekt die gelegenheden te bezoeken. Juist in dezen tijd mocht worden verwacht, dat het College van Burgemeester en Wethouders rekening zou houden met de Christelijke beginselen, die alleen uitredding kunnen geven. Daarom zou het ook duizenden medeburgers van de stad aangenamer zijn geweest, als Burgemeester en Wethouders naar vermogen wilden medewerken om de Zondagsrust te bevorderen. Dit is niet onverwachts gekomen, want men wist, wat er was uitgesproken, maar er was nog altijd een zwakke hoop, dat het niet zoo zou gaan, omdat eigenlijk deze vraag in het geding komtIs de overheid Gods dienaresse en in beginsel alleen aan Hem verantwoordelijk, of spreekt hier de volkssouvereiniteit het eerste woord? Spreker meent, dat het eerste het geval is en dat ook de groote meer derheid van het College van Burgemeester en Wethouders zich in de allereerste plaats verantwoordelijk weet aan God, al wil het ook van zijn beleid verantwoording afleggen tegen over de vertegenwoordigers van de burgerij. Men komt wel ieder jaar met een motie, om dit alles toe te staan, maar spreker zal thans niet met een motie komen om te verzoeken deze gedragslijn te wijzigen, de bioscopen te sluiten en de muziekvergunningen in te trekken, omdat het College zelf voor zijn bestuursmaatregelen de verantwoorde lijkheid draagt en die verantwoordelijkheid daar behoort te blijven. Het heeft geen nut elkaar verwijten toe te slingeren, waarvan de juiste gronden zouden ontbreken, omdat Burge meester en Wethouders de dingen nu eenmaal anders zien dan sprekers partij. Spreker had gehoopt, dat Burgemeester en Wethouders niet uit den weg zouden zijn gegaan voor de meerderheid van den Raad, omdat zelfs naar de wijze van zien van de sociaal-democraten, die het sterkst op deze maat regelen hebben aangedrongen, het niet noodzakelijk was, dat Burgemeester en Wethouders dit zouden doen. Even goed als de sociaal-democraten het recht hebben voor hun beginselen op te komen en de vergadering van den Gemeenteraad eigenlijk als een strijdperk uitkiezen om hun beginselen te verdedigen, even zoo goed is dat recht ook aan de andere zijde. Immers, spreker leest in het Algemeen Verslag, dat de S. D. A. P. haar politieke macht in het gemeentebestuur meent te moeten gebruiken om op te wekken tot den strijd tegen het kapi talisme en om de bevolking' op te voeden tot het socialisme, en dan is het sprekers goed recht om van deze plaats af ook rekening te doen houden met wat hij voor het volksleven niet alleen nuttig, maar ook noodzakelijk acht; alleen die be ginselen kunnen de bevolking op het juiste pad houden. Spre ker zal den arbeid van het College met vertrouwen aanzien; sprekers fractie heeft geen behoefte gevoeld aan voorstellen, om bij het College aan te dringen op verschillende maat regelen, die misschien wel kunnen worden uitgevoerd, maar ten aanzien waarvan spreker overtuigd is, dat het College paraat is om ze uit te voeren, terwijl spreker zeer zeker huiverig is om allerlei wenschelijkheden naar voren te brengen, waarvoor hij zelf de middelen niet zou weten te vindendaar voor is zijn verantwoordelijkheid te groot; spreker wil heel gaarne het College steunen in alle maatregelen, die het wenscht voor te stellen tot vergrooting der werkgelegenheid, tot alles wat de Leidsche bevolking in haar verschillende geledingen ten goede kan komenals spreker door zijn initiatief daartoe kan bijdragen, dan zal het daaraan niet ontbreken, maar voor het oogenblik acht hij dat niet noodig; uit de Memorie van Antwoord blijkt, dat het College paraat is om

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 12