474
DINSDAG 8 DECEMBER 1931.
lijke stemmen zal lioorendaartoe bestaat echter op het oogen-
bllk voor Leiden geen aanleiding. Men kan geen betere sociale
politiek voeren dan door zooveel mogelijk voor de gemeente
productieve werken te doen uitvoeren; spreker wil niet zeggen,
dat men daarmede bijdraagt tot de oplossing van het werk
loosheidsvraagstuk; Leiden heeft dat niet in zijn macht. Men
moet echter bij gelegenheid tot uitvoering van die werken
overgaan en zich niet laten leiden door de gedachte, alsof dit
op grond van den financieelen toestand moet worden nage
laten men moet die werken uitvoeren, die tot bestrijding der
werkloosheid mede kunnen dienen.
In verband met de vervulling van die sociale taak heeft
spreker voorstellen ingediend, die, zij het in bescheiden mate
en voorzoover de wet daartoe aan de gemeente de bevoegdheid
geeft, versterking van de belastingopbrengst beoogen. Het
doet spreker genoegen van den heer Wilmer te hebben ver
nomen, dat voor hem verhooging der opcenten op de ver
mogensbelasting niet onaanvaardbaar is; daartegen kan geen
enkel redelijk bezwaar worden aangevoerd. Zelfs al hebben
inderdaad de verschillende vermogens in den laatsten tijd
klappen gekregen, dan nog kan daaraan geen motief worden
ontleend tegen deze verhooging; immers, dan daalt ook
automatisch de belasting; daalt het vermogen tot beneden
16.000.dan wordt de bezitter zelfs vrijgesteld. Aan de
crisis kan dus geen argument worden ontleend om niet tot
invoering van deze billijke verhooging over te gaan. Ook is
vroeger hiertegen aangevoerd, dat dit heel weinig beteekenis
had en geen zoden aan den dijk zette. Spreker geeft toe, dat
de wet niet toelaat, de vermogens nog meer aan te pakken,
maar het is absoluut noodzakelijk zoover te gaan als de wet
toestaat. De billijkheid hiervan is hier jaar in jaar uit aan
getoond; die verhooging is billijk, al zou zij alleen maar tot
gevolg hebben om een mogelijke daling in de opbrengst, bij
handhaving van het oude aantal opcenten, op te vangen.
De belasting op bouwterreinen is hier ook reeds herhaaldelijk
besproken; spreker geeft toe, dat die zeer weinig op zou
brengen, maar wanneer de gemeente dat geld noodig heeft en
naar alle middelen moet omzien, om haar huishouding te
kunnen blijven voeren, dan is elk middel, dat de wet geeft,
welkom; juist omdat die belasting zoo laag is, kan niet wor
den volgehouden, dat zij bezwarend is. Ook tegen deze belas
ting kunnen geen bezwaren worden ingebracht. Reeds vroeger
heeft de Raad tot invoering hiervan beslotenalleen is aan dat
besluit nooit uitvoering gegeven.
Voorts stelt spreker voor weder-invoering der zakelijke
bedrijfsbelasting; volgens het College is die bij uitstek geschikt
om de werkloosheid te doen toenemen, afgezien nog van
andere bezwaren. Spreker moet die min of meer als beschuldi
ging bedoelde opmerking van zich afwijzen; als dat zoo is,
dan moet men dat spreker niet kwalijk nemen, maar dat
verwijt richten tot degenen, die dit in de wet hebben opge
nomen, dus bij de Regeering, die de zakelijke bedrijfsbelasting-
bij de laatste wijziging van de Gemeentewet heeft gehand
haafd.
De heer Goslinga zegt, dat men haar niet behoeft toe te
passen.
De heer Verweij zegt, dat menschen met meer verstand
dan hij deze belasting in de Gemeentewet hebben opgenomen
en gehandhaafd. Kan men nu volhouden, dat een belasting
van 9 a 10 cent per arbeider de werkloosheid in de hand
werkt? Spreker gelooft daar niets van. Die belasting moet
ingevoerd worden, niet omdat het zoo aangenaam is tot
belastingheffing over te gaan, maar om het het gemeente
bestuur mogelijk te maken zijn taak naar behooren te blijven
vervullen. Spreker stelt deze belasting voor, niet omdat hij
haar ideaal vindt, maar omdat men nu eenmaal rekening heeft
te houden met de wet, die de gemeenten aan bepaalde belas
tingen bindt.
Spreker zou vervolgens op een ander middel tot verminde
ring van uitgaven de aandacht willen vestigen. Hij heeft dit
niet in de sectie besproken. Wil het College daaraan liet recht
ontleenen terzake geen antwoord te geven, dan moet het dit
zelf weten.
Volgens artikel 205 van de Lager onderwijs wet is de gemeente
aan de bijzondere-school-besturen verschuldigd een rente
vergoeding voor gestorte waarborgen eenerzijds, voor de
geschatte huurwaarde van den grond, waarop de scholen zijn
gebouwd, anderzijds. Spreker heeft eens nagegaan hoe hoog
het percentage van die rentevergoeding is en is tot de con
clusie gekomen, dat zoowel het percentage van de rente
vergoeding van enkele gestorte waarborgen als dat van rente
vergoeding voor de geschatte huurwaarde van den grond de
gemeente alle aanleiding geven zich af te vragen of zij niet
verlaagd kunnen worden. Nu zegt de Wethouder, dat een en
ander wettelijk is omschreven en dat als maatstaf geldt het
geen Nederlands werkelijke schuld per 1 Januari van het jaar,
waarin de bedragen zijn geleend, aanwijst, maar ligt het niet
op den weg van de gemeente om, waar zij zelf niet de bevoegd
heid heeft tot verlaging van het rentetype over te gaan, zich
tot de bevoegde autoriteiten te wenden, met het verzoek haar
de bevoegdheid tot verlaging van het rentetype over te dragen.
Dit percentage steekt zeer gunstig af bij het percentage, dat
op het oogenblik over het algemeen voor kapitalen wordt
gegeven. Spreker gelooft niet, dat in de tegenwoordige om
standigheden tegen verlaging van dit rentetype bezwaar kan
worden gemaakt.
De schoolbesturen zouden iets kunnen teruggeven, maar
wanneer zij dat niet willen en zich beroepen op de wet kan de
gemeente zich tot de Regeering wenden en vragen: kunnen
wij in deze omstandigheden dat rente type verlagen?
De heer Goslinga: Dan zouden de schoolbesturen ons dag
vaarden. Het is een wettelijk recht.
De heer Verweij: Maar de gemeente behoeft toch niet
dingen, die aanvechtbaar zijn
De heer Goslinga: Die zijn niet aanvechtbaar.
De heer Verweij acht in de tegenwoordige omstandigheden
een hoogere rentevergoeding dan 4 a 4| verkeerd.
De heer Goslinga: Dan moet de wet gewijzigd worden.
De heer Verweij Door Leiden kan daarop toch de aan
dacht gevestigd worden?
De heer Goslinga: Dat is al gebeurd.
De heer Verweij staat op het standpunt, dat de gemeente
niet is een bank, welke op voordeelige voorwaarden bepaalde
instellingen en personen een hooge rente heeft te verschaffen.
Spreker heeft slechts ondergeschikte middelen aangegeven,
maar in elk geval middelen, welke, voor zoover de wet zulks
toelaat, kunnen bijdragen tot een wijziging van de begrooting
ten gunste. Aan den anderen kant blijft, wil het gemeente
bestuur zijn taak naar behooren blijven vervullen, steun en
hulp van de Regeering gebiedend noodzakelijk. De steun,
dien de gemeente op het oogenblik van het Rijk ontvangt,
is zeer gering. Er zijn echter andere machtsverhoudingen, die
dit bepalen, doch dit neemt niet weg, dat de gemeente niet
langer buiten den steun van het Rijk kan. Het is de vraag hoe
de verhoudingen zich nationaal en internationaal zullen ont
wikkelen. Wanneer men inderdaad met groote snelheid den
ondergang tegemoet gaat, dan moeten de cijfers in deze be
grooting fictief worden genoemd. Waar men echter in Leiden
den ganschen gang van zaken niet in de hand heeft, meent
spreker zich te moeten refereeren aan deze cijfers. Gezien de
daden van de Regeering en van het geconcentreerd kapitaal,
heeft het den schijn alsof de ondergang dreigt. Mocht deze
komen, dan houdt natuurlijk alles op en zal ook deze be
grooting in haar evenwicht worden verstoord.
De heer Beekenkamp heeft met belangstelling afgewacht
hoe men van socialistische zijde een wederinvoering van de
zakelijke bedrijfsbelasting zou verdedigen, een belasting,
waarvan een bij uitstek deskundige op het gebied van de
belastingwetgeving als Prof. Bordewijk in zijn boek „De
theorie der belastingen en het Nederlandsch belastingwezen"
verklaarde, dat zij economisch en sociaal afkeurenswaardig is.
„Zij is een bruto heffing, vraagt niet naar winst, laat staan
naar haar bedrag en heeft de strekking de werkloosheid aan
te kweeken."
De heer Knuttel: Die mijnheer Bordewijk is dan ook
fanatiek reactionnair
De heer Beekenkamp wijst er op, dat diezelfde hoogleeraar
elders verklaarde, dat de zakelijke bedrijfsbelasting de pro
ductie vermindert en dat loondruk er het uitvloeisel van is.
Waar nu niet de eerste de beste, al is hij dan volgens den heer
Knuttel reactionnair, maar een vakgeleerde van naam zulk
een kras vonnis uitspreekt over deze belasting, was spreker-
benieuwd te hooren hoe de heer Verweij die belasting zou ver
dedigen. Spreker is door die verdediging teleurgesteld. Op de
gewichtigste punten liet zijn overredingskracht den heer
Verweij in den steek. Het is ook zeer moeilijk deze belasting-
te verdedigen zelfs voor een vertegenwoordiger van een
politieke partij, welke niet streeft naar behartiging van het
algemeen belang, doch alleen voorstaat de belangen van één
bepaalde klasse. Zoo gezien, is het voorstel van den heer
Verweij zeer geëigend om de klassentegenstellingen nog te
verscherpen. Door den heer Wilmer is gisteren reeds gesproken
over de tegenstelling kapitalisme;socialisme en spreker
refereert zich aan hetgeen door dezen is gezegd. Een tegen
stelling, zooals gisteren door den heer van Eek aangegeven,