GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
185
UKSEKOHEN STOKKEN.
N°. 313. Leiden, 3 December 1931.
Bij zijn schrijven van 21 Maart 1927 deelde de Directeur
van den Gemeentelijken Geneeskundigen- en Gezondheids
dienst ons mede, dat het bij wijze van proef in 1926 inge
stelde schools preekuur geëindigd was en z. i. als geslaagd
kon worden beschouwd. Hij achtte nu den tijd gekomen,
om definitieve voorstellen in te dienen.
De verdere voortzetting van het schoolspreekuur aan de
vier 'in functie zijnde schoolartsen op te dragen, leek hem
niet wenschelijk, aangezien daaruit moeilijkheden zouden
kunnen ontstaan. De schoolartsen toch zijn tevens practi-
zeerende geneesheeren en zouden op het schoolspreekuur
kinderen moeten onderzoeken, die tot de practijk van hunne
collega's behooren.
Hij stelde daarom voor het instituut „Schoolartsen" in zijn
tegenwoordigen vorm op te heffen en over te gaan tot de
benoeming van één vol-ambtenaar-schoolarts.
Deze schoolarts zou dan moeten zijn een specialist in
kindergeneeskunde, iemand die 3 jaren uitsluitend gewijd
had aan de bestudeering van kinderziekten.
En deze extra-studie achtte hij juist van bijzonder belang,
omdat het onderzoek, naar de meening van den Directeur,
behoorde verplaatst te worden van de school naar het
schoolspreekuur.
Aan dezen specialist zou dan moeten worden opgedragen
en wel op het spreekuur:
1°. het onderzoek van alle nieuw ter school komende
kindereu
2°. het onderzoek van de leerlingen van het derde leerjaar;
3°. het onderzoek van de leerlingen bij het verlaten van
de school.
Voorts zou hij moeten worden belast met het geregeld
onderzoek van de leerlingen in de school, van de school
gebouwen, terreinen, schoolmeubelen, enz. Dit onderzoek
zou moeten plaats hebben éénmaal per maand in iedere
school.
Ten slotte zou hij vraagstukken in studie moeten nemen
met betrekking tot de verwarming en ventilatie van de
scholen, het voorkomen van krop, over sehoolkindervoeding,
enz., terwijl hij bij afwezigheid van den Directeur, dezen
zou moeten vervangen.
De Commissie voor den Geneeskundigen- en Gezondheids
dienst, in wier liandeu wij dit zeer ingrijpend voorstel
stelden, deelde ons echter bij haar schrijven van 11/23
Augustus 1927 mede, dat haar het noodige materiaal ontbrak,
om een juist oordeel te kunnen uitspreken over een voorstel,
dat een algeheele reorganisatie van het geneeskundig school
toezicht beoogde en dat zij er prijs op stelde, ook nu weder
de meening te mogen kennen van die lichamen en personen,
die in 1915 hun advies hadden gegeven over het voorstel
van het toenmalig lid van Uwen Raad, Mr. A. van der
Eist, welk voorstel ongeveer gelijke strekking had, als
dat van den Directeur.
Uit den aard der zaak hebben wij aanstonds voldaan aan
het verzoek der Commissie, omdat ook wij van meening
waren, dat in de verloopen 12 jaren wijziging zou kunnen
zijn gekomen in het oordeel van de bedoelde Commissiën
en personen over deze aangelegenheid. De ingewonnen ad
viezen deden wij aan de Commissie voor den Geneeskun
digen- en Gezondheidsdienst toekomen.
Wij zouden nu kunnen volstaan met eene verwijzing naar
het in de Leeskamer liggend belangrijk rapport der Com
missie van 14 November 1928, waarin de zooeven bedoelde
adviezen zijn verwerkt, doch wij achten die adviezen van
zooveel belang, dat wij niet willen nalaten daaruit een 3-tal,
zij het dan ook slechts vluchtige, grepen te doen.
De Plaatselijke Schoolcommissie, in 1915 tegenstandster
van het instituut „beroeps-schoolarts", verklaarde zich ook
thans tegen het voorstel van den Directeur. Zij meent, dat
het tegenwoordig medisch schooltoezicht heeft voldaan aan
de verwachting, die men bij de instelling van het instituut
heeft gekoesterd.
Intusschen is zij van oordeel, dat de eischen, die men er
tegenwoordig aan stellen mag, hooger zijn. Met name, zou
zij het onderzoek intensiever wenschen en het tevens zien
uitgebreid tot alles, waarvan het kind voor zijn pliysiek
een nadeeligen invloed kan ondergaan, tengevolge van de
omgeving waarin het is gebracht. Zij wenscht het tegen
woordig instituut te behouden, doch in verbeterden en uit-
gebreiden vorm. Medisch onderzoek in het belang van elk
kind individueel acht zij echter ongewenscht.
De Gezondheids-Commissie, vroeger voorstandster van
het instituut „beroeps-schoolarts'', acht thans de aanstelling
van een vol-ambtenaar-schoolarts noch noodig, noch ge-
wenscht.
Het medisch toezicht heeft voldaan aan de gestelde ver
wachtingen en voldoet ook thans nog vrij wel aan de
eischen, die men tegenwoordig stellen mag.
Het standpunt innemende, dat het geneeskundig toezicht
beoogt het voorkomen, eventueel bestrijden van sociale
kinderziekten op de school, met andere woorden die ziekten,
die het gezonde kind gevaar loopt te verwerven door het
contact met zieke mede-leerlingen, ziet zij daarin de con
sequentie, dat het zwaartepunt van het geneeskundig toe
zicht niet moet liggen in het spreekuur, maar in het school
onderzoek.
In het schoolspreekuur ligt h. i. het groote bezwaar. Het
onderzoek in de school is voor den schoolarts juist de beste
gelegenheid om zich een juist oordeel te vormen omtrent
de bezwaren, die het schoolbezoek voor de leerlingen kan
opleveren.
Het gehouden schoolspreekuur heeft dan ook naar de
meening der Commissie niet aan de verwachting voldaan,
ondanks de optimistische verklaring van den Directeur van
den Geneeskundigen Dienst.
Het voordeel verbonden aan de benoeming vau een speciaal
kinderarts acht de Commissie niet groot, omdat de tegen
woordige artsopleiding, ook wat de kindergeneeskunde be
treft, van dien aard is dat de algemeene arts voldoende be
kwaam is, om te kunnen voldoen aan de eischen, die men
aan den schoolarts stellen mag, terwijl het voordeel van
den algemeenen arts is, dat hij steeds contact heeft met de
gezinnen, waartoe de leerlingen behooren, een contact dat
de beroepsschoolarts ten eenenmale mist.
Ook de Inspecteur van het Lager onderwijs is tegen de
aanstelling van een beroepsschoolarts gekant, doch meent
dat de tegenwoordige schoolartsendienst behoort te worden
gereorganiseerd.
Evenals de Gezondheidscommissie ziet hij het voordeel in
van een schoolarts, tevens practizeerend geneesheer, omdat
steeds samenwerking bestaat tusschen schoolarts en huisarts
en deze schoolarts voortdurend verkeert in het milieu, waartoe
de leerlingen behooren. Bovendien vreest hij, dat de beroeps
schoolarts spoedig zal overgaan van onderzoeken tot advi-
seeren en behandelen.
De bezwaren voor het onderwijs acht hij niet licht. De
ambtenaar-schoolarts, wiens taak voor 12.000 leerlingen veel
te zwaar is, zal spoedig moeten worden bijgestaan door een
tweeden ambtenaar-schoolarts. Zal dan niet gestreefd worden
naar uitbreiding van werk ten koste van het onderwijs
Het tegenwoordige instituut moge dan niet voldoen aan
alle eischen, die men tegenwoordig stellen mag, maar het
kan verbeterd worden door een juist en meer uitgebreid
werkplan, een goede instructie en een afdoende controle.
Wij namen opzettelijk een greep uit de rapporten van de
Plaatselijke Schoolcommissie, de Gezondheids-Commissie en
den Inspecteur van het Lager Onderwijs, omdat deze
rapporten om hun uitgebreidheid en juiste motiveering, ons
het belangrijkst toeschenen, maar daarmede in overeen
stemming zijn de meeningen van de besturen van een 10-tal
bijzondere scholen en van de hoofden der openbare scholen
terwijl ook het onderwijzend personeel, met uitzondering
van dat van 3 scholen, tegen het instituut beroepsschoolarts
zijn. Echter wordt door een aantal hunner op verbetering
van den tegenwoordigen schoolartsendienst aangedrongen.
De Commissie voor den Geneeskundigen Dienst aehtte, na
inzage te hebben genomen van de ingekomen rapporten, in
haar grootst mogelijke meerderheid de aanstelling van een
vol-ambtenaar-schoolarts niet gewenscht.
Zij meent, dat het medisch toezicht in de school moet
plaats hebben, dat de taak van den schoolarts moet zijn in
de school toezien, dat de gezondheidstoestand van het eene
kind geen gevaar oplevert voor dien van het andere en dat
het zwaartepunt niet moet liggen in het schoolspreekuur,
dat allicht ontaardt in een medisch bureau.
Bovendien lijkt de taak van den beroepssehoolarts, zooals
de Directeur die heeft omschreven, veel te groot voor één
arts, vooral als men bedenkt dat die taak omvat het toe
zicht op een schoolbevolking van 12.000 leerlingen, ver
deeld over 68 scholen.
Zij wenscht echter verbetering in het tegenwoordig medisch
toezicht te brengen door een scherp omlijnd werkplan, een
behoorlijke instructie en toezicht op het werk van den
schoolarts.
Maar de minderheid der Commissie blijft ondanks alle
aangevoerde motieven de voorkeur geven aan een beroeps-