430 MAANDAG 30 NOVEMBER 1930. toetst, ziet spreker niet in, welk bezwaar er kan bestaan tegen het gebruik maken van die gelegenheid. De heer van Stralen is na de laatste woorden van den Wethouder bereid de indiening van een voorstel achterwege te laten en af te wachten wat Burgemeester en Wethouders aan den Raad zullen voorstellen, maar waar de Voorzitter sprak van het in praeadvies nemen van het »idee-van Stralen," verdient het z. i. toch de voorkeur een voorstel te doen. De Voorzitter deelt mede, dat de heer van Stralen een amendement heeft ingediend, luidende: »Ondergeteekende stelt voor in artikel 0 achter het woord »erven" in te lasschen de woorden »met de voorzijde". liet voorstel van den heer van Stralen wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraad slaging uit. De Voorzitter stelt voor, dit voorstel te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies, Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. De heer Wilbrink zegt, dat het hem tegenvalt, dat de Wethouder in overweging geeft een interpretatie van deze verordening te doen vastleggen door den Raad van Beroep. De Wethouder moet trachten de verordeningen zoo duidelijk te maken, dat de ingezetenen weten waaraan zij toe zijn. Als hij bij het vaststellen van een verordening zegt, dat de Raad van Beroep maar moet uitmaken welke de inhoud van die verordening is, dan acht spreker die wijze van wetgeven ver beneden de waardigheid van een Wethouder van Finan ciën der gemeente Leiden. De Wethouder beroept zich er op, dat men hier te doen heeft, wel met een instelling van weldadigheid, maar niet met een tot genezing of verpleging van zieken of gebrekkigen. Het is echter wel een inrichting tot genezing of verpleging van zieken of gebrekkigen. De patiënten worden er wel niet verpleegd in dien zin, dat zij er blijven, maar toch worden zij er wel degelijk verpleegd. Het zijn loopende patiënten, die er door zusters worden verbonden, verplegingsartikelen komen halen enz., terwijl er ook gelegenheid is voor ozon- bestraling, wat een belangrijke factor is bij de tegenwoordige geneeswijze. Onder die omstandigheden valt het niet moeilijk te con- stateeren, dat deze inrichting valt onder punt d van artikel 8. Volgens den Wethouder is er onderscheid met een zieken huis, maar spreker wil dan wel eens vernemen waar dat onderscheid ligt. De Wethouder zegt: er is een onderscheid en als je het weten wil, ga je maar naar den Raad van Beroep; ik kan het niet verklaren. Is dat nu een antwoord van den Wet houder op een serieuze vraag, waarmede toch groote belangen gemoeid zijn voor de instellingen van weldadigheid hier, waarvan de Wethouder zelf zegt, dat de menschen zich zooveel moeite en kosten getroosten voor hun minder gesitu eerde medeburgers. De Wethouder zegt: als je iets te klagen hebt over mijn verordening, ik kan het niet behoorlijk redigeeren, zoodat het duidelijk wordt of men moet betalen of niet, maar als je het weten wilt, ga je maar naar een in stelling buiten de gemeente; dat is toch een klap in het gezicht van hen, die de belangen der minder gesitueerden behartigen. De Raden van Beroep zijn terzake van de instellingen van weldadigheid en van de ziekenhuizen niet deskundig; alles hangt van de mentaliteit van die personen af, van hun sub jectieve opvatting en daaraan moet men dergelijke instellingen niet overleveren. Men moet duidelijk zeggen: de gemeente waardeert, dat die sociale instellingen van weldadigheid in ruime mate er zijn en gesteund worden door de particuliere liefdadigheid, die daarvoor jaarlijks groote offers brengt en nu spreken wij duidelijk uit, dat die vrijgesteld worden van een belasting, die eigenlijk een suppletie is op de inkomsten belasting, die wij moesten derven. De heer Goslinga kan na de woorden van den heer Wilbrink niet zwijgen, want deze treedt zoo buitengewoon forsch op, alsof spreker allerverschrikkelijkste dingen gezegd heeft en onwelwillend zou staan tegenover het goede van vele instel lingen van weldadigheid. Dat is onjuist. Sprekers optreden in zake de toepassing der straatbelasting geeft daartoe allerminst aanleiding. Inderdaad zijn meer personen dan de heer Wilbrink alleen bij spreker geweest; de heer Wilbrink kwam niet als Raadslid, maar nam het op voor een instelling van weldadig heid, waar natuurlijk niets op tegen is. Spreker heeft echter niet tot den Raad gezegdga maar naar den Raad van Beroep, maar wel tot den heer Wilbrink, die een speciaal belang in het oog vatte. De heer Wilbrink heeft gezegd, dat de Wethouder dit zegt tegen de instellingen van weldadigheid. De heer Goslinga zegt dat alleen tegen hen, die niet vallen onder de vrijstellingen van art. 8; daarover is verschil, van uitlegging; volgens den heer Wilbrink moeten daaronder meer inrichtingen vallen dan spreker meent, bij de beoordeeling daarvan moet men zich houden aan de bewoordingen van de verordening. De wijze, waarop spreker dat heeft toegepast, is voor den heer Wilbrink toch geen voldoende grond om zoo forsch tegenover hem op te treden en er schande van te spreken, dat hij er zich zoo over uitgelaten heeft, wanneer spreker met de beste bedoelingen tegenover die instellingen bezield, meent dat er bij zijn, die aan dat criterium niet vol doen; tal van die inrichtingen verhuren een deel van het gebouw aan jongens- of meisjesvereenigingen, aan zangver- eenigingen, aan de burgerwacht of aan doktoren die inkomsten vloeien dan weer in de kas van die inrichting, maar dat ont neemt toch het zuivere karakter van weldadigheid aan dat bepaalde gebouw. Het gaat niet over een rechtspersoon, niet over de vereeniging, welke in een dergelijk gebouw een chari tatief doel nastreeft, maar het gaat alleen over de vraag of bedoeld gebouw in gebruik is voor een inrichting van wel dadigheid. Daarover kan men wel van gevoelen verschillen zonder elkander zoo in de haren te vliegen als de heer Wilbrink tegenover spreker doet. Dit is buitengewoon onbehoorlijk. De heer Wilbrink vraagt of dat onbehoorlijk mag worden genoemd. De Wethouder moet duidelijke verordeningen geven; hij weet niet eens te zeggen hoe deze verordening moet worden toegepast, want hij zegt, dat de Raad van Beroep dat moet uitmaken. De heer Goslinga zegt zeer goed te weten hoe de ver ordening moet worden toegepast. Er kan echter verschil van gevoelen bestaan over de vraag of een bepaald gebouw uit sluitend voor een inrichting van weldadigheid in gebruik is. Er schuilt niets onbillijks in, dat spreker den heer Wilbrink verwijst naar den Raad van Beroep. De heer Wilbrink pijpt erg op tegen spreker, maar hij heeft blijkbaar toch meer vertrouwen in spreker dan in den Raad van Beroep, want hij zegt, dat hij het den leden van dien Raad toch niet aan het verstand kan brengen. De heer Wilbrink zegt, dat de Wethouder heeft toegezegd in het najaar met een wijziging van de verordening te zullen komen. De heer Goslinga antwoordt, dat hij dit heeft gedaan. Uitvoerig is nagegaan, op welke wijze aan den wensch van den heer Wilbrink kon worden tegemoet gekomen. Een serie redacties is bekeken, maar dikwijls waren de vrijstellingen aan den eenen kant te ruim, aan den anderen kant te eng. Het standpunt, dat spreker inneemt, is niet zoo vreemd. Het wordt herhaaldelijk ingenomen door Ministers bij de ver dediging van wetsartikelen. Zij zeggen dan: ik kan het artikel niet anders redigeeren, als er kwestie over komt, moet de rechter maar uitspraak doen. Men kan nu eenmaal in woorden niet alle mogelijke gevallen ondervangen. Spreker meent niet te hebben verdiend om bejegend te worden op een wijze als de heer Wilbrink dat heeft gedaan. De heer Huurman zegt, dat als hij den heer Wilbrink goed begrijpt, hij het oog heeft op een gebouw, dat uitsluitend voor evangelisatie en als inrichting van barmhartigheid en weldadigheid gebruikt wordt. Nu worden andere gebouwen, welke ook speciaal voor ziekenverpleging worden benut en waarin eveneens doktoren spreekuur houden, van de belasting vrijgesteld, en daarom vraagt spreker of niet een weg ge vonden kan worden om al dergelijke gebouwen over één kam te scheren. Men kan wel verwijzen naar den Raad van Beroep, maar waarom over dit luttel bedrag veel stof op te jagen. Bovendien loopt men gevaar, dat bij de beoordeeling niet steeds dezelfde maatstaf moet worden aangelegd. Spreker zou een regeling willen maken, waardoor een beroep op den Raad van Beroep zelden voorkomt. De Voorzitter vestigt er de aandacht op dat, nu Burge meester en Wethouders het voorstel van den heer van Stralen in praeadvies hebben genomen en de zaak dus binnenkort opnieuw zal worden besproken, er gelegenheid zal zijn haar beter voorbereid wederom aan de orde te stellen. Daarom verdient het aanbeveling er thans over te zwijgen. Spreker zou niet gaarne op dit late uur een wijziging van de verordening aanhangig willen maken, omdat ditjeerder tot verduistering dan tot verheldering zou kunnen leiden. Meent de heer Wilbrink, dat hem door het aanbrengen van een redactie wijziging recht kan worden gedaan, laat hij dan probeeren, zulk een wijziging te formuleerende heer Goslinga is bereid aan de opvatting van den heer Wilbrink recht te doen wedervaren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 16