MAANDAG 30 NOVEMBER 1931.
429
Spreker acht het 't beste, dat de heeren van Stralen en
Wilbrink hun geval aan den Raad van Beroep voorleggen.
Het is een eenvoudige en niet kostbare weg.
Door een redactiewijziging zou men in het eene geval
misschien een onbillijkheid wegnemen, maar direct op hetzellde
oogeublik in een ander geval weer onbillijk zijri.
Den heer van Stralen zou het toch spijten, als deze onbil
lijkheid niet uit den weg geruimd zou worden. De Wethouder
heeft in de sectievergadering wel degelijk toegezegd, dat binnen
kort de verordening zou worden gewijzigd en dat dan die
zaak aan de orde (niet in orde) zou komen. Volgens den
Wethouder kunnen die menschen in beroep gaan, maar
spreker weet niet, bij welke instantie; spreker heeft een be
schikking van den Inspecteur gelezen, waarin niet vermeld
was, dat hooger beroep mogelijk was; wanneer dit mogelijk
is, dan acht spreker het toch wel gewenscht, dat is toch ook
gewoonte, dat het in de afwijzende beschikking van den
Inspecteur vermeld wordt.
Ook zal beroep niet baten, zelfs al is dat mogelijk, omdat
het hier niet gaat over een bepaalde uitlegging of over be
paalde bewoordingen, die voor tweeërlei uitlegging vatbaar
zijn. De verordening is op dit punt onbillijk en daar baat
geen beroep tegen. Daar is niets anders aan te doen dan de
verordening te wijzigen zoodat duidelijk uitkomt, dat de
betrokken perceelen met de vóórzijde aan de openbare straat
liggen. Acht de Wethouder daartoe geen termen aanwezig?
Men kan toch moeilijk ontkennen, dat de bewoners van per
ceelen, gelegen aan straten, welker onderhoud en verlichting
de gemeente volledig verzorgt, een geheel andere categorie
vormen dan menschen, die wonen aan straten, waarvan zij
zelf alle kosten hebben te dragen. Wanneer de Wethouder
niet kan toezeggen, dat hij die zaak nog eens onder oogen
zal zien, dan zal spreker een wijziging van artikel 6 moeten
voorstellen.
De heer Knuttel vraagt, of dat bezwaar niet eenvoudig
te ondervangen zou zijn door in artikel 6 te lezenbelendende
aan en uitgang hebbende op; dan behoeft men niet te spreken
van vóór en achterzijde. De hedoelde huizen liggen wel langs
dien weg, maar hebben er geen uitgang op.
De Voorzitter zegt, dat het zeer gevaarlijk is om aldus
amendementen te bedenken.
De heer Wilbrink is door het betoog van den Wethouder
niet overtuigd; het blijkt wel, dat hij enkele zaken met elkaar
verv/art; er schijnen meer personen bij hem op bezoek te zijn
geweest dan spreker. De Wethouder verklaarde zelf, dat de
bedoeling niet heeft voorgezeten om dergelijke instellingen
als deze, die door subsidies van particulieren eigenlijk in stand
gehouden worden, te belasten; deze instelling moet per jaar
ten minste f 1090.a 1200.ontvangen uit particuliere
bijdragen tot haar instandhouding en nu moet op de parti
culiere liefdadigheid een extra beroep worden gedaan om de
belasting te betalen, maar hij heeft ook toegezegd dat, waar
de verordening toch op de helling moest, bij de wijziging
van de redactie daarmede rekening zou worden gehouden.
Waar de redactie geen wijziging heeft ondergaan, zou men
zich nu tot den Raad van Beroep moeten wenden ten einde
een uitspraak uit te lokken. Al zou echter de Raad van
Beroep zeggen, dat er volgens de redactie van de verordening
voor deze inrichting betaald moest worden, dan zou sprekers
bezwaar nog niet zijn opgeheven.
De Wethouder beweert, dat slechts een deel van dit gebouw
uitsluitend als inrichting van weldadigheid wordt gebruikt,
maar de zaak staat aldus: men is gaan verbouwen om de
wijkverpleging beter tot haar recht te doen komenmen
heeft voor dat doel ook een kamer moeten inrichten voor een
dokter; op die manier kon de inrichting beter worden ge
ëxploiteerd ten behoeve van de uitoefening der weldadigheid.
Nu zegt de Wethouder: omdat gij dat middel hebt aange
grepen ten einde de exploitatie voor dat doel mogelijk te maken,
is het geen inrichting van weldadigheid meer.
De heer Goslinga Niet „uitsluitend" meer!
De heer Wilbrink houdt staande, dat het nog een inrichting
is uitsluitend dienende voor de beoefening der weldadigheid.
Voor de verbouwing is een bedrag van 10.000.uitge
geven en daarvoor moet men dekking zoeken. Als men dat
doet door op de uren, waarop men het gebouw voor welda
digheidsdoeleinden niet noodig heeft, in gebruik te geven aan
anderen, dan kan niet worden gezegd, dat de inrichting op
houdt een inrichting voor weldadigheid te zijn.
Met het exploiteeren van een ziekenhuis wordt niet het
maken van winst beoogd, gelijk het artikel als eisch stelt,
maar er zijn toch wel ziekenhuizen, waar men aan doktoren
bepaalde zalen verhuurt. Valt b.v., vraagt spreker, het Elisa
beth's Gasthuis onder de straatbelasting?
De heer Goslinga voegt spreker toe, dat dit niet het geval
is. Spreker doet opmerken, dat de Wethouder niet kan ont
kennen, dat in dat ziekenhuis doktoren spreekuur houden.
Het ruime standpunt, waarop de Wethouder zegt zich te
plaatsen, wordt blijkbaar niet ingenomen ten opzichte van
een kleine inrichting als waarop spreker het oog heeft
Io artikel 8 wordt gesproken van gebouwen «uitsluitend
dienende als inrichting van weldadigheid of tot genezing of
verpleging van zieken of gebrekkigen, mits geen winst wordt
beoogd of gemaakt anders dan ten bate van de inrichting"
en daaronder valt de exploitatie van de Wijkvereeniging even
zeer als die van het Elisabeth's Gasthuis en het Diaconessen-
huis. En nu wordt de eene inrichting, onder die rubriek val
lende, vrijgesteld van de belasting en de andere belast. Spreker
maakt er den Wethouder geen verwijt van, omdat het heel
moeilijk is een scheidingslijn te trekken, maar hij meent, dat
het gebouw van de Wijkvereeniging even goed onder deze
bepaling van d van artikel 8 valt als de beide genoemde
ziekenhuizen. Spreker zou daarom, waar de Wethouder dit
geval kent, de pertinente toezegging willen hebben, dat er
met gelijke maat wordt gemeten en dat vrijstelling zal worden
verleend; andeis is spreker genoodzaakt tegen de verordening
te stemmen.
De heer Manders betuigt zijn sympathie met de woorden
van den heer Wilbrink; ten aanzien van deze instellingen
moet een zoo ruim mogelijk standpunt worden ingenomen.
In verband met het eerste lid van art. 6 vraagt spreker
hoe het dan zit, wanneer die gebouwen niet belenden aan
den openbaren weg? Het komt voor, dat tusschen den open
baren weg en het gebouw nog een klein stukje grond ligt;
wanneer de eigenaar nu zoo slim is dat over te dragen aan
een ander, dan belendt zijn perceel niet meer aan den open
baren weg en kan het dus niet meer in de straatbelasting
worden aangeslagen. Dat een perceel niet aan den openbaren
weg is gelegen, wordt toch ook in vele gevallen, o. a. aan
den Singel bij den heer van den Bosch, als motief gebruikt
om een verbouwing niet toe te staan!
De heer Goslinga zegt, dat de heer Manders hem een
puzzle wil laten oplossen, maar spreker zal er heilig voor
oppassen, daarop nu antwoord te geven. Den heer van Stralen
antwoordt spreker, dat het voor den goeden loop der admi
nistratie van belang is, dat deze verordening thans wordt
aangenomen en goedkeuring wordt gevraagd, om zoo spoedig
mogelijk na 1 Januari a.s. de biljetten te laten uitgaan. Het
College is bereid over het idee van den heer van Stralen
afzonderlijk praeadvies uit te brengen en het voor een af
zonderlijke bespreking ten spoedigste nog in den Raad te
brengen. In hetgeen de heer van Stralen zegt is een grond
van waarheid, maar als men daarop ingaat, dan zijn direct
alle villa's vrij, omdat die ook geheel of ten deele belenden
aan een als in art. 1 bedoelden weg, zoo b.v. die van Prol.
van Eysinga aan den Rijnsburgerweg; dat is toch geen nacht
hutje; dat zal toch niet de bedoeling zijn! Met wijzigingen
moet men voorzichtig zijn; die kan men niet stante pede
aanbrengen; dat bewees het voorstel-Knuttel. Spreker hoopt,
dat de heer van Stralen met deze toezegging genoegen
neemt.
De heer Wilbrink wil, dat de gemeente een zoo ruim
mogelijk standpunt inneemt. Dit is evenwel een belasting
verordening, die zoo weinig mogelijk ruimte moet bieden
voor subjectieve opvattingen; de burgers zijn allemaal gelijk
er moet weinig ruimte zijn voor sympathie of antipathie;
dat moet uitgesloten zijn. Dat willen Gedeputeerde Staten
ook; die verlangen nadrukkelijk objectiviteit in de ver
ordening. De moeilijkheid bij de uitlegging hier zit in de
woorden «uitsluitend dienende als inrichting van weldadig
heid"; dat «uitsluitend" slaat niet op de daarop volgende
woorden «tot genezing of verpleging van zieken of gebrekkigen";
daarom gaat de vergelijking van het St. Elizabethsziekerihuis
met een wijkgebouw niet op; die zijn niet geheel hetzelfde.
Het eene is een instelling van weldadigheid, het andere een
inrichting tot genezing of verpleging van zieken en gebrekkigen.
Het moet uitsluitend het geval zijn.
Spreker herhaalt, dat hij voor 1932 elk geval, dat zich
voordoet, opnieuw zal bekijken in denzelfden gedachtengang,
waarin hij dat het eerste jaar heeft gedaan. Men krijgt op
zulk een zaak weieens een anderen kijk. De gemeenteraad
moet in deze niet optreden als een soort Raad van Beroep.
Geheel gratis is een uitspraak te krijgen en het is alleszins
de moeite waard er een uit te lokken. Burgemeester en Wet
houders zullen, wanneer zij in het ongelijk worden gesteld,
niet bij den Hoogen Raad in cassatie gaan, want zoo be
langrijk vinden zij de zaak niet, maar waar geheel gratis een
uilspraak is te verkrijgen van een onpartijdig rechter, die de
toepassing van de verordening aan de bewoordingen daarvan