428 MAANDAG 30 NOVEMBER 1931. Het amendement van den heer van Eek wordt verworpen met 19 tegen 14 stemmen Tegen stemmen: de heeren Manders, Goslinga, van Ros malen, Bosman, Simonis, Wilmer, Huurman, Coster, van Es, Meijnen, van Tol, Beekenkamp, van der Reijden, Bergers, Eikerbout, Splinter, Romijn, Tepe en de Reede. Vóór stemmen: de heeren Groeneveld, Koole, Schüller, Verweij, van Eek, Kooistra, Vallentgoed, van Stralen, van Eeeke, Kuipers, mevrouw Braggaarde Does, mevrouw de Clerde Bruijn en de heeren Vos en Knuttel. (De heer Wilbrink was bij deze stemming tijdelijk niet aanwezig.) Artikel I wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De artikelen II, III en IV worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de wijzigingsverordening in haar geheel zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. De Voorzitter stelt voor, om met het oog op het feit, dat om 5.15 uur eerst de motie-van Eek zal worden behandeld, eerst de punten 49 en 50 der agenda te behandelen, die ver moedelijk geen uitvoerige beraadslagingen zullen vorderen. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten. IL. Verordening op de heffing van eene belasting onder den naam van Straatbelasting. (Zie Ing. St. No. 306.) De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer van Stralen heeft tot zijn spijt in deze verorde ning een bepaling aangetroffen, waarover ook in het Algemeen Verslag op de begrooting voor 1932 is gesproken; deze onbil lijkheid bestaat hierin, dat het maximum-percentage van 6 ook wordt geheven van huizen, die aan een niet-openbaren, particulieren weg grenzen, doch alleen aan de achterzijde aan den openbaren weg grenzen; dit maximum behoort alleen te worden geheven van huizen, gelegen aan straten, wier onder houd en verlichting volledig voor rekening der gemeente is. Dat is met de perceelen, waarop spreker het oog heeft, niet het geval. Deze menschen hebben zelf de kosten te dragen voor- onderhoud en verlichting van die particuliere straat. Volgens de bestaande verordening bedraagt de belasting 6 van de belastbare opbrengst, indien de gemeente zorg draagt voor het onderhoud van den weg, de verlichting van den weg en den afvoer van water en vuil van den weg. Dit is voor deze perceelen allerminst het geval, althans wat betreft de straat, waaraan zij zijn gebouwd. Dat zij met hun achterzijde aan een openbare straat liggen, kan niet zoo worden uitgelegd, dat zij daardoor vallen onder de maximum-belasting. Spreker kan zich voorstellen, dat in de stad perceelen staan, die zoowel met de voorzijde als met de achterzijde aan een openbare straat gelegen zijn: voor die perceelen zou dan het dubbele van de maximum-belasting moeten worden betaald. In de sectie heeft spreker deze zaak ter sprake gebracht en toen is de billijkheid van hetgeen door hem werd bepleit, ingezien. Er werd gezegd, dat deze zaak niet was voorzien bij de samenstelling van deze verordening en dat zij zou worden nagegaan bij de wijzigingsverordening. Nu blijkt echter, dat er niets aan gedaan is, en daarom hoopt spreker, dat Burgemeester en Wethouders deze verordening nog even zullen willen aanhouden of wijzigen in den geest als door hem aangegeven. De heer Wilbrink heeft in het algemeen geen bezwaar tegen deze belasting, maar wel is hem gebleken hij heeft er indertijd met den Wethouder over gesproken dat er instellingen in deze belasting zijn aangeslagen tegen de be doeling van den gemeenteraad in. Spreker heeft daarin altijd gezien een suppletie van de inkomstenbelasting en wat is nu het geval? Verschillende instellingen, welke vroeger aan een bepaalde belasting waren onttrokken, vallen daar nu wel onder. Vrij van de belasting zijn gebouwen en instellingen uitsluitend bestemd voor den openbaren eeredienst en ook zijn vrij van belasting gebouwen en instellingen uitsluitend dienende als inrichting van weldadigheid of tot genezing of verpleging van zieken of gebrekkigen, mits geen winst wordt beoogd of ge maakt anders dan ten bate van de inrichting, maar als dergelijke instellingen en gebouwen aan elkander zijn verbonden, zijn zij belastingplichtig. Spreker is indertijd bij den Wethouder geweest om te verzoeken daarin door een redactiewijziging te voorzien, maar dit is niet geschied. Spreker acht deze regeling onjuist. Als een lokaliteit wordt verhuurd, dan strekken de inkomsten uit die verhuring alleen ten bate van de instelling zelve. Het eene gebouw zal absoluut vrij zijn; het andere is uit sluitend bestemd voor den openbaren eeredienst. Vóórdat spreker zijn stem aan deze verordening geeft, vraagt hij, of de Wethouder de mogelijkheid ziet, dit geval is spreker bekend, om de verordening zoo toe te passen, dat werkelijk recht wordt gedaan en de vrijstellingen van art. 8 naar geest en letter worden gehandhaafd. De heer Goslinga zegt, dat de heer van Stralen zich vergist, wanneer hij zegt, dat in de sectie-vergadering door spreker beloofd is aan zijn bezwaren tegemoet te komen; spreker heeft zich daar zorgvuldig van debat onthouden; dat doen de Wethouders haast altijd, omdat er anders geen doorkomen aan is. Op eenige belofte, daarmede moet men heel voorzichtig zijn, kan de heer van Stralen zich niet beroepen. Echter is deze zaak wel bekeken naar aanleiding van de opmerking van den heer van Stralen, in het Algemeen Verslag opgenomen. Spreker heeft er echter wel eenig bezwaar tegen om art. 6. te ver ruimen, omdat daardoor wellicht weer andere perceelen zouden vrijkomen, waarvan ook de heer van Stralen de wenschelijkheid allerminst zou toegeven. Het geldt hier een uitlegging van de verordening; indien daarover dus strijd is, laat dan de aan geslagene in beroep gaan bij den Raad van Beroep, een onpartijdig College, in tegenstelling met Burgemeester en Wethouders, met cassatie bij den Hoogen Raad; een volmaakt onpartijdig rechtspraak dus. Rij een verordening als deze is het uitermate moeilijk de gevolgen van een redactiewijziging ten volle te overzien; dan krijgen onmiddellijk ook anderen ontheffing, voor wie men dat niet wenscht. Men kan dit dus niet wegnemen door redactie-wijziging. Spreker moet opkomen tegen de bewering van den heer Wilbrink dat, wanneer een perceel valt, zoowel onder b als onder d van artikel 8, het dan niet onder de vrijstellingen zou vallen, terwijl het wel vrijgesteld zou zijn, als het alleen onder b of alleen onder d zou vallen. Dat zou toch een al te gekke uitlegging der verordening zijn. Dan is er zelfs dubbele reden voor vrijstelling; die vrijstellingen heffen elkaar niet op. De opmerking van den heer Wilbrink betreft de toepassing van het woord «uitsluitend"; wanneer men dergelijke perceelen gedeeltelijk aan anderen verhuurt, en men trekt daarvan in komsten, dan kan men niet meer zeggen, dat het perceel uit sluitend dient als instelling van weldadigheid. Er staat: dat uitsluitend dient als instelling van weldadigheid, maar dit stelt niet vrij een perceel, dat in het algemeen dient als instelling van weldadigheid, doch waarvan een gedeelte aan een ander is verhuurd, want dan dient het niet meer uitsluitend voor weldadigheidsdoeleinden. Is een lokaliteit ver huurd aan een dokter, aan een ingenieur, aan een zangver- eeniging, aan een jongelingsvereeniging of aan een club, dan valt de instelling onder de belasting. De heer Wilbrink wijst er op, dat, als een lokaliteit aan een dokter is verhuurd, het bedrag, hetwelk daarvoor wordt geïnd, geheel komt ten bate van de instelling. De heer Goslinga geeft toe, dat die inkomsten komen in de kas van de instelling. Daaruit volgt echter niet, dat die instel ling er een is, welke alleen dient als instelling van weldadig heid, integendeel, een gedeelte ervan dient daarvoor niet en daaruit trekt men inkomsten. Spreker heeft bij de toepassing van de verordening de instellingen en gebouwen van sociaal nut alle onder het oog gehad het zijn er zeer vele en daarbij beeft hij zich altijd afgevraagd: hoe kan ik dat gebouw vrijstellenAls het volgens de verordening maar even kon, heeft spreker die gebouwen vrijgesteld. Men mag daarbij niet zijn persoonlijke voorkeur voor een of andere inrichting laten gelden, maar men kan zich wel op dit algemeene standpunt plaatsen: als er maar eenigszins reden is tot vrijstelling, moet dit gebeuren. Het is spreker dan ook meermolen gelukt, maar er waren gevallen, waarin het onmogelijk bleek. Als spreker het woord «uitsluitend" vervangt, door een ander woord, raakt hij den vasten grond onder zijn voeten kwijt en is hij overgeleverd aan een subjectieve opvatting, wat hij onjuist acht. Aan den heer Wilbrink geeft spreker in overweging een dergelijk geval als waarop hij het oog heeft eens aan den Raad vari Beroep voor te leggen. Men krijgt daarover dan jurisprudentie. Daartegen kan geen enkel bezwaar bestaan. Men kan niet alles van den Wethouder verlangen. Deze houdt er een zekere opvatting op na, maar die kan onjuist zijn. Men kan van hem evenwel niet verlangen, dat hij een verordening zal toepassen naar de inzichten van anderen. Spreker helpt dikwijls menschen aan het opstellen van be zwaarschriften tegen zijn eigen beslissingen, omdat hij van de onderstelling uitgaat, dat hij het mis kan hebben, maar men kan van hem niet verlangen, dat hij zijn eigen inzichten als onjuist zal verklaren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 14