MAANDAG 30 NOVEMBER 1931.
427
Meijnen, Beekenkamp, van der Reijden, Bergers, Eikerbout,
Splinter, Romijn, Tepe en de Reede.
Tegen stemmen: de heeren Manders, Groeneveld, van Ros
malen, Koole, Schüller, Verweij, van Eek, Kooistra, Vallent-
goed, van Stralen, Kuipers, mevrouw Braggaarde Does,
mevrouw de Clerde Bruijn en de heeren van Tol, Vos en
Knuttel.
(De heer Donders had de vergadering inmiddels verlaten.)
Het voorstel van den heer Bergers wordt met 22 tegen 12
stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren Manders, Groeneveld, van Ros
malen, Koole, Schüller, Simonis, Wilmer, Verweij, van Eek,
Kooistra, Vallentgoed, Coster, van Stralen, Kuipers, mevrouw
Braggaarde Does, mevrouw de Clerde Bruijn en de
heeren van Tol, Vos, Beekenkamp, Knuttel, Bergers en
Eikerbout.
Tegen stemmen: de heeren Wilbrink, Goslinga, Bosman,
Huurman, van Eecke, van Es, Meijnen, van der Reijden,
Splinter, Romijn, Tepe en de Reede.
De Voorzitter doet opmerken, dat punt a van het voorstel
van Burgemeester en Wethouders in verband met de aan
neming van het voorstel van den heer Bergers zal moeten
worden gewijzigd, in dien zin, dat het voorgestelde bedrag
van den vast te stellen begrootingsstaat, model E, dienst 1931
ad 72.wordt bepaald op 144.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het aldus
gewijzigde punt a van het voorstel van Burgemeester en
Wethouders besloten.
XLV. Praeadvies op het verzoek van den Nederlandschen
Bond van Hotel-, Café-, en Restauranthouders in het Verlof-
bedrijf »Hocares", om bij de vaststelling van de Personeele
Belasting voor het jaar 1932 den grondslag biljarten te doen
vervallen.
(Zie Ing. St. No. 305.)
Wordt zonder beraadslaging of hoof lelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XLVI. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden:
a. ten behoeve van den bouw van het zuidelijk rioolgemaal
der centrale rioleering op het terrein tusschen de Geeregracht
en het Plantsoen;
b. ten behoeve van de verbetering van de verbinding tus
schen de Geeregracht en de Jan van Houtbrug.
(Zie lng. St. No. 278.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XLV1I. Verordening, houdende wijziging van de verorde
ning van 18 December 1913 (Gem.blad No. 43), op den aanleg
van straten en wegen.
(Zie Ing. St. No. 276.)
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer Wilbrink juicht in het algemeen het voorstel
van het College toe, waarin een juiste verhouding wordt ge
vonden tusschen de uitbreiding der gemeente en wat de
grondeigenaren moeten bijdragen. Is het nu de bedoeling om
deze verordening alleen toe te passen op z.g. maagdelijken
grond, dan wel ook op de oude stad, b.v. wanneer men een
gedeelte daarvan wil saneeren en door afbraak van verschillende
perceelen een goed geheel wil krijgen? Nu heeft spreker een
staatje, waaruit blijkt, dat de aanleg van straat per M2. ge
middeld kost 9.50. Wordt dat bedrag nu als vaste maatstaf
genomen? Wordt er dus berekend 9.50 per M2. plus 1.50
voor eventueel plein en plantsoen? Of wordt het voor elke
straat naar haar eigen kosten vastgesteld? Dan weet ieder
bouwondernemer of bouwgrond-exploitant waar hij aan toe is.
De heer Splinter zegt, dat het niet de bedoeling is, den
algemeenen omslag toe te passen op het bouwen in de binnen
stad. Het gaat hoofdzakelijk over de nieuw aan te leggen
buitenwijken, die nu aan de orde komen in verband met het
uitbreidingsplan.
Wat betreft de kosten van straataanleg zal elk object op
zich zelf worden beoordeeldalleen de algemeene aanslag van
ƒ1.50 per M2. is een vaste bijdrage.
De berekening in het voorstel dient alleen als voorbeeld.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
Beraadslaging over artikel I (Zie Ing. St. No. 276).
De heer van Eck behoort tot de minderheid in de com
missie voor de strafverordeningen, die bezwaar heeft tegen
de voorgestelde redactie van art. 2, lid 1, luidende:
«Verzoeken tot overdracht in eigendom aan de gemeente
van grond, bestemd voor den aanleg van straten of wegen,
worden door de gemeente alleen ingewilligd, indien blijkt,
dat de verzoeker de beschikking heeft over dien grond, en
onder beding, dat hij de door de Gemeente voor het geval
van overdracht te stellen voorwaarden zal nakomen".
Nu is de beslissing over overdracht van grond en ook over
de voorwaarden gelegd in handen van den Gemeenteraad.
In dit voorstel wordt dat. in het midden gelaten en wordt die
bevoegdheid aan de gemeente gegeven, waarschijnlijk met de
bedoeling om later te beslissen, of zij door den Raad dan
wel door Burgemeester en Wethouders zal worden uitge
oefend. De tegenwoordige gemeentewet iaat dat toe, maar
spreker ziet geen enkele reden om de gelegenheid te openen,
dat het College een bevoegdheid zal krijgen, welke op dit
oogenblik de Raad bezit. Hij ziet hierin een streven om in
het algemeen de bevoegdheden van den Raad te beperken,
terwijl toch nog altijd volgens de Grondwet de Raad aan het
hoofd van de gemeente staat.
In den regel zullen dergelijke voorstellen tot overdracht
van grond in den Raad wel tot de hamerstukken behooren
en geen bezwaar ontmoeten, maar het kan voorkomen, dat
de Raad over een bepaald voorstel zijn oordeel wil uitspreken,
vooral over de voorwaarden, waaronder de grondoverdracht
zal plaats hebben, en daarom acht spreker het niet aan
bevelenswaardig om onzekerheid te scheppen ten aanzien van
de vraag of de bevoegdheid in deze aan den Raad zal blijven
of niet.
Spreker zal een amendement indienen, strekkende om in
de eerste alinea van artikel 2 in plaats van »de gemeente"
te lezen: »den gemeenteraad". Wordt dit aangenomen, dan
blijft de zaak zooals zij is. Spreker waarschuwt tegen het
zetten van dezen eersten stap op den weg, welke leidt tot
het ontnemen van de bevoegdheid aan den Raad en het
overdragen daarvan aan Burgemeester en Wethouders.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amende
ment van den heer van Eck, luidende:
«Ondergeteekende stelt voor om in artikel I van de ver
ordening tot wijziging van de verordening van 18 December
1913 in den vierden en zesden regelde woorden »degemeente"
te wijzigen in »den Gemeenteraad".
Spreker meent, dat de heer van Eck hier te angstvallig is.
De bedoeling is op dit oogenblik de zaak te laten bij den
Raad. Voor het leggen van de bevoegdheid in handen van
Burgemeester en Wethouders is een bepaald besluit van den
Gemeenteraad noodig en er wordt geenszins voorgesteld een
dergelijk besluit te nemen. Alleen wordt de mogelijkheid open
gelaten om de bevoegdheid later zonder wijziging van de
verordening aan Burgemeester en Wethouders toe te kennen.
In vele gemeenten heeft men het wenschelijk geacht dit laatste
te doen, maar daaraan is men hier nog niet toe.
Spreker gelooft, dat de heer van Eck meer spoken ziet dan
de werkelijkheid, zooals die zich geruststellend voor hem
opdoet.
Spreker zou den heer van Eck in overweging geven, dat
gevaar dan nu nog maar te loopen; de heer van Eck behoudt
dan nog de gelegenheid, stemming te vragen over de quaestie,
of die zaak aan den Raad moet komen.
De heer van Eck weet niet, of naïeviteit een beschuldiging
is, maar hij vindt den Voorzitter erg naïef. De mogelijkheid
blijft open, zegt de Voorzitter, maar men maakt toch iets niet
mogelijk, als het niet gewenscht is.
De Voorzitter zegt, dat dat naderhand kan blijken.
De heer van Eck zegt, dat dan de verordening ook wel
gewijzigd kan worden, wanneer spreker de wenschelijkheid
daarvan inziet. Die bevoegdheid behoort bij den Raad te
berusten; meestal zal de Raad dit door laten gaan, maar hij
moet bevoegd zijn, zoo noodig, in te grijpen. Nu zegt de
Voorzitter: de Raad behoudt die bevoegdheid; spreker vindt
dat erg naïef. Spreker kan niet inzien, dat er omstandigheden
zijn, dat de Raad daaraan niet behoefte heeft. Men moet
zich het geval denken, dat het gewenscht is.
De Voorzitter zegt, dat men in andere gemeenten die
wijziging ook heeft aangebracht, omdat men genoeg had van
al die hamerstukken.
De heer van Eck zegt, dat dat een groote gemeente was.
De Voorzitter zegt, dat Leiden dat nog wel niet is, maar
het toch hoopt te worden.