426 MAANDAG 30 NOVEMBER 1931. want daarmede wordt naar de meenirig van het College dit werk te hoog betaald. Het College wil gaarne de gelegenheid behouden om hierdoor juist menschen met kleine inkomens, ƒ3.— of ƒ5.een aardigen bijslag daarop te geven. De heer Goslinga vraagt, of de heer Verweij, die sprak van het standpunt van dezen tijd, wel eens kennis heeft genomen van de juist in de laatste jaren zeer in kracht toe genomen beweging voor de A. V. O., de onvolwaardige arbeids krachten, waarvoor een speciale vereeniging is opgericht, waarin verscheidene vooraanstaande en invloedrijke partij- genooten van den heer Verweij zitting hebben. Men moet het woord onvolwaardig in den juisten zin opvatten; er zit niets minderwaardigs in, zooals men dikwijls aanneemt. Uit sprekers vroeger wethouderschap van Sociale Zaken en als Voorzitter van den Raad van Arbeid weet spreker, dat het juist de groote moeilijkheid is, voor sociaal aangelegde menschen, om voor dergelijke onvolwaardige arbeidskrachten werk to vinden. Wanneer men voor alle betrekkingen, ook in gemeente- en Rijksdienst onder alle omstandigheden het volle uurloon ver langt, dan worden die menschen, die in de particuliere maat schappij toch al zoo moeilijk terecht kunnen, overal uitge- stooten. Ligt dat nu op den weg van den Raad; op de con gressen van die vereeniging wordt juist een beroep gedaan op de openbare lichamen, om die menschen toch te werk te stellen, maar dan toch op een voet, die eenig blijk geeft van economisch inzicht. De directeur van een dienst of bedrijf zal, als zijn dienst belast wordt met het volle loonbedrag, ook een 100%-kracht verlangen. Ligt het nu op den weg van den Raad en van den heer Verweij en zijn partijgenooten, om dit moeilijker te maken? Dan gaat men de richting uit, dat zelfs bij de gemeente voor die menschen geen werk is. Spreker zegt niet direct, dat zij ontslagen moeten worden, maar bij vacatures moet men er toch op letten. Het voorstel van het College is toch wel behoorlijkHet voorstel-Bergers scheelt wel slechts een kleinigheid, maar gaat toch in de verkeerde richting. Ten aanzien van deze menschen is vaak waar, dat een half ei beter is dan een leege dop en is de heer Verweij niet bezig, hun een ltege dop te presenteeren en het College een halt ei? De heer Verweij zegt, dat die laatste vraag door de practijk zal moeten worden beantwoord. Wanneer het College, bij aanneming van sprekers voorstel, daaruit zeer onaangename conclusies zou trekken, dan kan dat spreker niet worden ver weten; dat ligt dan niet aan spreker. Het is spreker bekend, dat er tegenwoordig aan wordt gewerkt, om voor de onvolwaardigen eenig emplooi te vinden, maar is het met de verantwoordelijkheid van den Raad voor de Lakenhal overeen te brengen, om die menschen te be stemmen voor dien bewakingsdienst, met de groote verant woordelijkheid bij diefstal, inbraak, kwaadwillige bezoekers, wat toch ook kan voorkomen Er is nooit wat gebeurd, zegt de heer Goslinga, maar er kan altijd wat gebeuren. Aan die bewakers zijn toevertrouwd alle kostbaarheden van de Lakenhal; kwaadwillige bezoekers kunnen de gemeente ontzaglijke schade berokkenen. Dit is toch een reden om hun positie overeen te brengen met die van ongeschoolden. Nu zegt men, dat ook het Rijk de loonen van die bewakers heeft verlaagd. Spreker zou zich in dit en in vele andere gevallen, niet gaarne aan het Dijk willen spiegelen, maar in het Bezoldigingsbesluit komen deze bewakers voor in groep 1, wier loon gaat van 24.tot 28.80 per week. De Voorzitter zegt, dat de losse bewakers op arbeidscon tract werkzaam zijn, evenals deze. De heer Verweij zegt, dat men dan moet gaan beoordeelen, of hiervoor gebruik moet worden gemaakt van losse arbeids krachten. Zoolang de Lakenhal er is, zal gebruik moeten worden gemaakt van den bewakingsdienst; als er één soort werk is, dat blijvend is, dan is het dit. Tenslotte stelt spreker toch geen gekke dingen voor; hij doet alleen het voorstel, om hen gelijk te stellen met onge schoolden, waarbij hij er rekening mee houdt, dat zij niet, volgens de verordening, 48 uur per week werken, doch slechts 42, waaraan ook Zondagsdienst is verbonden, hetgeen bij de loonsbepaling van belang moet worden geacht. Spreker meent met zijn voorstel op den bodem der realiteit te blijven. De heer Knuttel zegt, dat hier een zeer misplaatst element in het debat is gebracht, n.l. de quaestie van de onvolwaar dige arbeidskrachten. Spreker is het niet geheel eens met den heer Verweij, dat z.g. onvolwaardige krachten daarvoor niet gebruikt zouden mogen worden. In de kapitalistische maat schappij, met haar scherpe concurrentie tusschen de werk zoekenden, kan men op zoovele wijzen achterblijven, dat dit volstrekt niet wil zeggen, dat men niet voor in zekeren zin verantwoordelijk, doch licht werk geschikt zou zijn. Volgens spreker mogen dergelijke menschen hier wel degelijk geplaatst worden; verschillende soorten der onvolwaardige krachten zijn daarvoor zeker ongeschikt, maar lang niet alle. Nu acht spreker het buitengewoon verkeerd om te zeggendie menschen zijn onvolwaardig, kunnen niet overal terecht en daarom kunnen wij ze met een minimum-loontje afschepen. Hun inkomsten voor levensmiddelen, huishuur enz. zijn precies even groot als voor anderenhet is zelfs mogelijk, dat zij voor hun gezondheid veel meer moeten uitgeven. Juist voor werk als dit kan men personen vinden, die in het algemeen maatschappelijk niet geheel volwaardig zijn, maar voor dit werk wel. Dat bij het loon, dat de heer Verweij wil toekennen, het storm zal loopen van allerlei buitengewone krachten, die gelijk te stellen zijn met de vaste wakers, die er thans zijn, ja, in een tijd van groote werkloosheid is dat zeer wel mogelijk, maar een normaal verschijnsel kan het niet worden genoemd. Een loon van 23.52 per week kan toch niet worden aangemerkt als het normale loon voor iemand, aan wien hooge eischen mogen worden gesteld! Zoover is het zelfs op dit oogenblik nog niet in onze maatschappij. De heer Manders is het niet eens met hetgeen de Wet houder heeft gezegd ten aanzien van de onvolwaardige arbeids krachten. De Voorzitter betwijfelt, of het thans wel het geschikte oogenblik is om een debat te gaan voeren over de onvol waardige arbeidskrachten, omdat er nog vele punten zijn te behandelen. Hij geeft den heer Manders in overweging zich te bepalen tot de Lakenhal; later zal er misschien weieens een gelegenheid komen om over de onvolwaardige arbeids krachten van gedachten te wisselen. De heer Manders meent, dat, al wordt aan de Lakenhal een ruimer loon betaald, daar zonder bezwaar die krachten tewerkgesteld kunnen worden, welke op een andere plaats niet geschikt genoeg zouden zijn. Hij keurt in het algemeen het streven om in elke betrekking de beste krachten te plaat sen, niet goed. Men moet op een plaats, waar men een tim merman noodig beeft, niet een ingenieur zetten en daar, waar met een onderwijzeres met een lagere acte kan worden volstaan, niet een doctores in de letteren plaatsen. Dit moge een beetje overdreven voorgesteld zijn, maar zoo is het ook met de onvolwaardige arbeidskrachten. Kan men een plaats vinden, waar zulke menschen tewerkgesteld kunnen worden, dan dient men hun een behoorlijk loon te geven. Waar die menschen toch al zooveel missen en dikwijls verstooten wor den, kan de gemeente hier een zeer goed werk verrichten en ligt het naar sprekers meening ook op den weg van de ge meente van hun krachten gebruik te maken als dit kan. Als daardoor het in dienst nemen van andere volwaardige arbeids krachten niet noodig is, terwijl de dienst even goed wordt verricht, behoeft toch het uitbetalen van een volledig loon geen bezwaar te zijn. De Voorzitter houdt tegenover den heer Verweij, die spreekt van een arbeidstijd van 42 uren, staande, dat deze menschen slechts 36 a 37 uren werken, omdat, naar hij meent te mogen aannemen, de Commissie voor de Lakenhal zal besluiten in het schaftuur geen beroep meer te zullen doen op hun aanwezigheid om bij druk bezoek extra waakdiensten te verrichten. De heer Verweij sprak van de verantwoordelijkheid, welke de bewakers hebben, maar dat geldt slechts tot zekere hoogte, want in de practijk is gebleken, dat de verantwoordelijkheid, welke men hen kan laten dragen, niet groot is. Het is geen betrekking voor iemand, die flink werken kan. Men moet er menschen van hoogeren leeftijd voor nemen, die geen behoefte hebben om vooruit te komen. Het werk is van bijzonderen aard en daarvoor moet men bijzondere menschen hebben. De verantwoordelijkheid van de bewakers is niet zoo groot. De grootste verantwoordelijkheid rust op de hoofdbewakers, die in dienst van de gemeente zijn. De eischen, welke aan de bewakers worden gesteld, zijn niet hoog en spreker zou willen zeggen: ontneem niet aan de menschen met kleine inkomens, die er nog iets bij moeten verdienen, daartoe de gelegenheid, afgezien nog van de kwestie of men onvolwaardige arbeidskrachten met '16.of 18.per week kan af schepen, waarover valt te praten. Punt b van het voorstel van Burgemeester en Wethouders, strekkende om niet aan te nemen het voorstel van den heer Verweij, wordt met 18 tegen 16 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Wilbrink, Goslinga, Bosman, Simonis, Wilmer, Huurman, Coster, van Eecke, van Es,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 12