424
MAANDAG 30 NOVEMBER 1931.
De heer Wilbrink dacht niet, dat de heer Knuttel zich
daarover bezorgd behoefde te maken, maar dan zal hij die
zorg bij zich moeten houden, want spreker neemt die niet
van hem over, maar in ieder geval zal, als er van versobering
sprake is, die ook van Burgemeester en Wethouders moeten
uitgaan en dan kan spreker dat niet rijmen met dit voorstel.
Hij zou gaarne van het College vernemen op welke wijze het
dan wel versobering toepast.
De heer Elkerbout doet opmerken, dat het geld toch
wordt uitgegeven, ook al wordt het niet aan den verbouw
besteed. Gebruikt men het niet voor dit laatste doel, dan
wordt het toch door de werkloosheidskassen of het crisisfonds
aan ondersteuning uitgekeerd. Spreker acht het beter de
menschen er voor te laten werken en daarom zal hij zijn
stem geven aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De Voorzitter wijst er op, dat in den Raad van ver
schillende zijden dit voorstel is verdedigd op gronden, die met
de werkverruiming verband houden, en terecht, omdat het
geld, dat aan dezen verbouw zal worden besteed, hoofdzakelijk
loon is. Inzooverre heeft men hier te doen met een object van
werkverruiming, zij het dan op kleine schaal. De heer de
Reede heeft dat toegegeven en daarmede houdt verband, dat
het ook een kleine uitgave is, maar de zaak komt in een
geheel ander licht te staan, als men bedenkt, dat deze uitgave
van 7000.het doen van een uitgave van 14000.voor
namelijk aan loon, mogelijk zal maken.
Men voegt spreker toe: voor beeldhouwwerk! Maar dat is
het geval niet, want, zooals in de stukken is aangegeven, zijn
de veranderingen, welke zullen worden aangebracht, van be
trekkelijk eenvoudigen aard.
Nu kan worden aangevoerd, dat de Commissie voor de
Lakenhal, die voor dit doel het geld besteedt, dat zij van de
gemeente ontvangt voor het doen van aankoopen ten behoeve
van het museum, blijkbaar geen subsidie van de gemeente
noodig heeft, maar dat gaat in dit bijzondere geval niet op.
De Commissie kan dat ditmaal doen, daar zij door Leidsche
ingezetenen in staat wordt gesteld ten behoeve van het museum
toch de noodige aankoopen te doen. Daarom kan zij die 7000.
gebruiken voor een ander doel, dat voor de kunstverzamelaars
ook van groote beteekenis is.
De heeren de Reede en van Es willen deze verbouwing
uitstellen, totdat er meer normale verhoudingen op de geld
markt zullen heerschen, maar spreker is het met de andere
leden van den Raad, die het woord hebben gevoerd, eens,
dat moeilijk valt te bepalen, wanneer die betere verhoudingen
zullen komen.
Bepaaldelijk zou spreker bezwaar hebben tegen uitstel,
omdat men hier te doen heeft met een werk van bijzondere
beteekenis voor de Lakenhal en voor den directeur van de
Lakenhal. De directeur heeft reeds geruimen tijd gewezen op
de wenschelijkheid der uitvoering van dit werk en daarin
zijn hem al de leden van de Commissie voor de Lakenhal
en de andere deskundigen, die er over gehoord zijn, bijgevallen.
Het is een werk, dat geruimen tijd zal vorderen, omdat er
mede samenhangt een geheel nieuwe rangschikking van de
collecties, welke geen uitgaven medebrengt, maar wel veel
arbeid en veel overleg. Reeds anderhalf of twee jaar is de
directeur bezig aan de voorbereiding van dezen arbeid en het
zou voor hem ongetwijfeld hard zijn, indien een dergelijk
groot werk om de redenen, door de heeren de Reede en
van Es aangegeven, moest worden uitgesteld. En tot wanneer?
Dat laat zich door de voorstellers van het voorstel niet nauw-
keuring definieereh.
Spreker meent, dat de Raad over de aangevoerde bezwaren
moet heenstappen. Dit werk is wel niet absoluut noodig,
b.v. omdat de burgerij er de voorkeur aan zou geven om den
nieuw te maken ingang te gebruiken boven den bestaanden,
maar naar sprekers meening heeft dit werk deze beteekenis,
dat in het belang van de Lakenhal na een voorbereiding van
twee jaren uitvoering moet worden gegeven aan een plan,
dat voor het museum ongetwijfeld gunstig is en tot zeer
gewenschte verbeteringen zal leiden. Stelt men de uitvoering
uit, dan laat men een gelegenheid voorbijgaan, welke zich thans
voordoet, om voor weinig geld een belangrijke verbetering
tot stand te brengen. Bovendien krijgt men door dit werk een
zekere werkverruiming.
Op al deze gronden ontraadt spreker de aanneming van het
voorstel van de heeren de Reede en van Es.
De heer Goslinga zal zijn stern geven aan het voorstel van
de heeren de Reede en van Es. Wordt dit verworpen, dan
zal hij zijn stem onthouden aan het voorstel van Burgemeester
en Wethouders.
De stemmen, welke van den Raad uitgaan tot versobering
en bezuiniging, zijn hem te sympathiek om er niet zijn
adhaesie aan te betuigen. Als men zelfs uitgaven van dezen
aard niet kan beperken, waar moeten dan, vraagt spreker,
de versobering en de bezuiniging wel beginnen? Misschien
zijn er leden, die in het geheel niet willen versoberen en
bezuinigen, maar, als men dat niet doet, is een gemeente van de
structuur van Leiden niet te regeeren. Men mag den ernstigen
tijd niet negeeren. Hoe sympathiek de uitgave op zich zelve
is en hoe keurig zij ook door den Voorzitter is verdedigd,
het valt niet te ontkennen, dat bij aanneming van dit voor
stel een bedrag van '14.000.direct uit de gemeentekas
gaat. De 7.000.welke de Commissie voor de Lakenhal
geeft, zijn afkomstig uit een door die Commissie beheerd ge
meentefonds en dus ook gemeentegeld.
Spreker noemt het een verheugend verschijnsel, dat vanuit
den Raad stemmen tot bezuiniging opgaan, en hij betuigt
daarmede gaarne zijn sympathie als Wethouder van Financiën.
De heer van Es sluit zich aan bij het gesprokene door den
heer Goslinga. Tegen het voorstel van den heer de Reede en
spreker is o. a. aangevoerd, dat het hier over zulk een klein
bedrag gaat, en spreker geelt dat toe, maar het zal weieens
meer over dergelijke geringe bedragen loopen en, als men op
een klein bedrag niet bezuinigt, zal men het op andere be
dragen ook niet doen. Hier geldt het spreekwoord, dat vele
kleintjes een groote maken. Er moet een begin gemaakt wTorden
en op een gegeven oogenblik moet men zeggen: neen!
Het tweede argument, dat is aangevoerd, is, dat dit werk
zekere werkverruiming zal geven en de steun, welke door de
gemeente wordt uitgekeerd, er door zal worden verminderd.
Spreker vraagt zich echter af, of er inderdaad bij dit werk
een zoo groot aantal werkloozen te werk zal worden gesteld.
Bij een verbouwing als deze zullen in den regel metselaars
en opperlieden noodig zijn en dat zijn de menschen, onder
wie op dit oogenblik nog zeer weinig werkloosheid heerscht.
Het is mogelijk, dat er heel wat werklooze bouwvakarbeiders
zijn, maar dan zullen onder hen verscheidenen zijn, die buiten
de stad hebben gewerkt en in de stad zijn komen wonen,
omdat zij werkloos werden.
Het kan niet ontkend worden, dat er op het oogenblik in Leiden
en naaste omgeving nog heel wat gebouwd wordt; al zullen
er werklooze bouwvakarbeiders zijn, de gemeente zal ze toch
nooit allen aan werk kunnen helpen; hier gaat het misschien
om een enkelen man. En dan is het nog de vraag, of men
hiervoor een werklooze kan gebruikendat weet men ook niet.
De heer de Reede zegt, dat de heer Verweij de eigenschap
getoond heeft spreker buitengewoon slecht te begrijpen; de
heer Verweij begrijpt heel goed, dat spreker er niet voor te
vinden zou zijn, om alle werk stop te zetten en de werkver
schaffing voor werkloozen tegen te houden. Maar dan moet
spreker ook de overtuiging hebben, dat het ten bate van de
werkloozen zal zijn en dat betwist spreker hier ten eenen
male. De menschen, die hier te wrrk gesteld zullen worden,
zijn degenen, die in de bedrijven de kern vormen en te allen
tijde op werk kunnen lekenen; waar de qualiteit van dit
werk zoo buitengewoon is, is er buitengewoon weinig aan
leiding, te verwachten, dat dit werk eenig nut zal hebben
voor de bestrijding der werkloosheid. De heer Knuttel kan
dit noemen het allerslechtste economische beleid, maar dat is
een quaestie van inzicht, want wanneer het er om gaat, dat
men zorgt te allen tijde paraat te zijn om met die werken te
beginnen, die nut hebben voor de werkloozen, dan is dat
een degelijk en goed beleid. Daarvoor is evenwel geld noodig
en men kan dat nuttiger besteden aan andere werken, die
veel meer resultaat zullen hebben dan dit, zooals doortrekken
van wegen verbetering der stad; daarvan heeft men dagelijks
nut; dat komt aan de werkloozen ten goede. Dit was de
aanleiding tot sprekers voorstel. Spreker staat niet onsym
pathiek tegenover de zaak zelf, maar hij wil het geld be
waren voor de dingen, die eerst noodig zijn.
Da heer Knuttel zegt, inzake de beweringen van de heeren
van Es en de Reede over den invloed van dit werk op de
werkloozenmarkt, dat het heel goed mogelijk is, dat hier
menschen aan het werk gezet zullen worden, die anders niet
werkloos zouden zijn, maar ander werk zouden hebben. Maar
dan komt dat andere werk toch vrijHet totale werk in het
bouwvak wordt hierdoor uitgebreid en nu doet het er niet
toe, of de menschen, die dit werk doen, van de werkloozen
markt of uit ander werk gehaald worden, want in dat andere
werk komen weer anderen, werkloozen. Dat alleen de beste
vaklui, die het meeste werk hebben, hier aan het werk gezet
kunnen worden volgens den heer de Reede, doet daaraan
niets af. Volgens den heer de Reede zouden andere werken
veel meer beteekenis hebben als bestrijding der werkloosheid;
dat dit werk wordt uitgevoerd, behoeft geen reden te zijn
om die andere werken te laten liggen.
De heer Schüller zegt, dat men van den leider der anti-
revolutionnaire fractie hier niet veel gewend is wat betreft
den inhoud van zijn redevoeringen, maar wat hij nu over de