388 MAANDAG 2 NOVEMBER 1931. daarin is de molen juist gespaard wegens het typische aan trekkelijke in het stadsbeeld daar; de hooge wal, waarop die molen staat, is zeer geschikt voor plantsoen. Toen voor de Gemeente-Reiniging naar uitbreiding van terrein werd gezocht, was men destijds van plan den molen de Stier af te breken. Er is daartegen sterke oppositie gekomen, zoodat hij ten slotte moest blijven staan. Als men nu nagaat, dat de molen de Valk nog veel mooier is, in alle opzichten, ook wat betrett de ligging, dan gelooft spreker niet, dat er iemand is, die meent dat die molen zou moeten verdwijnen. Wanneer men het uitbreidingsplan zou zien, zou het voorstel-Schüller in figuur lijken zin door de gemeentenaren onthoofd woiden. Spreker geeft toe, dat het plan-Lammermarkt goedkooper is, maar hoezeer hij ook altijd voor bezuiniging is, voor een stadhuis, dat eeuwen moet staan, mag de financieele kant van de zaak niet den doorslag geven. Spreker kan evenwel nog niet inzien, dat het a 1 millioen goedkooper zou zijn, zooals de heer van Eek zegt; men vergeet dan, dat Amicitia onteigend zal moeten worden; bovendien hebben zij er op gerekend, dat de gevel ten volle door de gemeente betaald zal worden, maar Rijk en Provincie zijn waarschijnlijk niet ongenegen om een bijdrage in overweging te nemen, wanneer de oude gevel gespaard blijft. Spreker meent dat, indien zoo danige bijdrage wordt verleend, er ten slotte slechts een verschil van 2 ton zal overblijven, hoewel hij aan dat bedrag niet precies wil vasthouden. De kosten van beide plannen kunnen mee- of tegenvallen. Dat is altijd een slag in de lucht; spreker geeft evenwel toe, dat het plan-Lammer markt goedkooper is, maar een stadhuis bouwt men voor eeuwen en dan mag men niet te veel naar de financiën kijken. Niet dat men met het geld moet gooien, maar men moet het stadhuis toch zeker op een goede plaats bouwen. Van de publieke opinie heeft men in zake het plan-Schüller nooit iets gehoord. De sociaal-democraten zijn het bovendien, blijkens de inge zonden stukken in Het Voik, ook niet met elkaar eens; volgens den heer Schaper is er een partijzaak van gemaakt. De heer Groeneveld zegt, dat dit geen betrekking had op het plan-Breestraat. De heer Splinter vraagt of hij er op moet ingaan. De Voorzitter zegt, dat de Wethouder daartoe niet ver plicht is. De heer Schüller doet opmerken, dat de Wethouder moet bewijzen, wat hij beweert. De heer Splinter houdt staande, dat in de courant staat, dat de sociaal-democraten er een partijzaak van hebben gemaakt. Die heeren moeten nu maar uitvechten, wat de heer Schaper daarmede heeft bedoeld. De sociaal-democratische fractie zou wenschen, dat Burge meester en Wethouders den heer Dudok opdroegen voor de Lammermarkt een plan te ontwerpen, maar spreker vraagt zich af of men dien architect een plan kan laten maken voor een plaats, welke hij voor den stadhuisbouw ongeschikt acht. Als het plan van de sociaal-democraten werd aangenomen door den Raad en men den heer Dudok vroeg voor die plaats een ontwerp te maken, dan zou deze zijn standpunt hand haven en hoogstwaarschijnlijk weigeren. Hij acht die plaats ongeschikt; als er een tweede plaats in aanmerking zou komen, zou het z. i. wezen het terrein aan de Steenstraat. Spreker hoopt de sociaal-democraten te hebben overtuigd, dat het terrein aan de Lammermarkt ongeschikt is. Spreker komt nu tot het voorstel tot meervoudige opdracht, waarbij aan de orde komt het voorstel van de heeren Wilmer, Huurman en Wilbrink. Hoe zijn Burgemeester en Wet houders tot die meervoudige opdracht gekomen? Allereerst wil spreker verklaren, dat hij persoonlijk nog staat op het standpunt van een enkelvoudige opdracht. Daarom had hij gaarne de commissie van deskundigen gehad. Was die commissie er gekomen, dan had men wellicht een oplossing gekregen voor het plan-Dudok, zoodat dan naar alle waar schijnlijkheid van de meervoudige opdracht was afgestapt. Het College was con atnore vóór die commissie; het wilde de volle '100% aan het plan-Dudok geven, maar de Raad heeft anders beslist en Burgemeester en Wethouders voeren nu eenvoudig den wil van de Raadsmeerderheid uit. Nu heeft de heer Schüller wel gezegd, dat Burgemeester en Wethouders niet weten, of er in den Raad een meerder heid voor een meervoudige opdracht is, maar, als de heeren Wilmer, Huurman en Wilbrink een voorstel doen, dan acht spreker het vechten tegen de bierkade om daartegen in te gaan. Het is onzinnigheid om een voorstel te doen, waarvan men tevoren weet, dat het toch zal worden verworpen. Dit is de reden waarom Burgemeester en Wethouders komen met een voorstel voor een meervoudige opdracht. De heer Schüller zegt, dat er in 1929 een meerderheid voor meervoudige opdracht was. De heer Splinter ontkent dit; het voorstel van het College is toen aangenomen met 21 tegen 10 stemmen. De heer Schüller zegt, dat er ten tijde van de indiening, en in de Commissie, een meerderheid voor meervoudige op dracht was. De heer Splinter kan alleen constateeren, dat het voorstel van het College toen aangenomen is met 21 tegen 10 stemmen. Nu voert volgens den heer van Eek het College slinger- politiek, maar spreker wil het juist omdraaien; de grootste slingerpolitiek is gevoerd door de sociaal-democraten in de vergadering van 8 Juni 1931, toen zij voorstelden, het voorstel- Wilrner c.s. om praeadvies te zenden. Hadden zij dat niet voorgesteld, dan was het voorstel-Wilmer verworpen en dan was weer aan de orde gekomen het voorstel-Schüller in dezelfde vergadering, om de beslissing over Amicitia aan te houden en die Commissie van deskundigen ook over het plan-Lammer markt te doen oordeelen. Dienzelfden middag heeft spreker tot den heer Schüller gezegd: U hebt het plan Dudok den hals omgedraaid, niet wij. De heer Schüller had aan zijn eigen oorspronkelijk voorstel moeten vasthouden. Volgens den heer Schüller, die nogal eens groote woorden gebruikt, hebben Burgemeester en Wethouders zich laten gebruiken als harlekijns en dansten zij, toen aan het touwtje getrokken werd, als piassen. Spreker zal diezelfde woorden niet tot de sociaal-democraten richtendaarvoor heeft hij te veel respect voor hen, maar wel tot den heer Schüller; die is de grootste pias van den Raad en als men aan het touwtje trekt, rammelt hij van zijn hoofd tot aan zijn teenen. Het voorstel-Knuttel inzake een vrije ideeënprijsvraag moet spreker ernstig ontraden. Eerder is ook onderzocht, of aan een vrije of een besloten prijsvraag of een enkelvoudige opdracht, de voorkeur is te geven. Ook volgens den Bond van Ned. Architecten was een vrije prijsvraag ongewenscht; deze zag meer in het vragen van enkele bekwame architecten. Welke bezwaren zijn er tegen? Het is een zoogenaamde ideeënprijsvraag en spreker kan zich voorstellen, dat jonge architecten, die eenigszins handig zijn, zouden willen mee doen. Naar zijn schatting zouden er mogelijk wel honderd inzendingen komen en hoe zou dan het verloop van de zaak zijn? Volgens den heer Knuttel behoeft er voor zulk een prijsvraag geen lange termijn te worden gesteld, maar er moet een programma worden gemaakt en er moet een jury worden benoemd. Spreker neemt voor het inzenden van de ontwerpen een termijn van 5 maanden en voor de beoordee ling door de jury een van 3 maanden. Na het eerste onder zoek houdt men b.v. een tiental ontwerpen overdan moeten de heeren weer beginnen, want dan moeten de plannen uit gewerkt worden. Gesteld, dat daarmede ook 6 maanden gemoeid zijn, en, als men dan weer een termijn van 3 maanden neemt voor de beoordeeling door de jury, dan is men al aan de 17 maanden. Er zijn ook nog bezwaren van anderen aard. De heeren deelnemers krijgen een programma en zij hebben geen contact met de jury. Zij moeten dat programma uitwerken, schetsmatig opstellen en eerst later krijgen zij eenig contact met de jury bij de beoordeeling. Spreker meent, dat het stadhuisvraagstuk in een te ver gevorderd stadium is om daaraan te kunnen beginnen. De vereeniging Architectura et Amicitia wenscht blijkens haar adres een nationale opdracht, maar daarbuiten nog een meervoudige opdracht aan enkele architecten. Op die manier zou men, naar spreker meent, er nooit uitkomen. Spreker vraagt of de heer Knuttel zijn voorstel niet wil intrekken. Werd het aangenomen, dan zou men een weg opgaan, waarvan het eind niet te zien zou zijn. Men zou nog jaren zonder een nieuw stadhuis zitten. Spreker komt nu tot de plaats aan de Breestraat. De hee ren Meijnen, Beekenkamp, Wilmer, Wilbrink, De Reede, Huurman, Bergers, Coster, Donders en Manders gaan er mede accoord, dat de aangewezen plaats is het terrein aan de Breestraat. Volgens de rapporten van den heer Dudok en den Directeur der Gemeentewerken is dat de historische plaats, welke logisch in het stadsplan past. Ook in de adressen, welke uit alle oorden van het land zijn ingekomen, zelfs van heel ver weg, wordt dezelfde gedachte uitgesproken en de Commissie voor de Monumentenzorg denkt er precies zoo over. De heer Knuttel heeft de taxaties ter sprake gebracht en ook de heer van Eek bracht dit punt naar voren. Spreker kan verklaren, dat die taxaties objectief hebben plaatsgehad. Degenen, die het terrein aan de Breestraat hebben getaxeerd, hebben ook de andere taxaties verricht. Spreker kan er niet verder op ingaanhij weet niet precies hoeveel elk perceel waard is, maar globaal moet hij deze cijfers aanvaarden. De prijzen van het plan-Steenstraat zijn niet opgeschroefd, om dat plan duurder te maken. Üt spreker

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 4