386 MAANDAG 2 NOVEMBER 1931. Wordt benoemd met algemeene (26) stemmen de heer Ir. D. Boogerd, zulks met ingang van een nader door Burge meester en Wethouders te bepalen datum. De Voorzitter dankt de leden van het stembureau voor de genomen moeite. II. Praeadvies op het verzoek van C. A. Allers, om ontslag als onderwijzer aan de opleidingsschool voor U.L.O. aan de Driftstraat. (Zie Ing. St. No. 267 Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. III. Voorstel tot aanvaarding van de door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland verleende vergunningen tot het leggen en exploiteeren van een hoogspanningskabel ten behoeve van de stroomlevering, respectievelijk aan de firma S. Bodegraven te Nieuwkoop en de firma J. C. P. Janmaat te Waddinxveen. (Zie Ing. St. No. 268.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. IV. Voortzetting van de behandeling van het praeadvies op het voorstel van de heeren Wilmer, Huurman en Wilbrink, in zake het ontwerpen van nieuwe plannen voor den bouw van het nieuwe Raadhuis en de aanwijzing van de plaats voor dat Raadhuis. (Zie Ing. St. No. 247.) De heer Splinter zet zijn rede voort en zegt, dat hij de verschillende sprekers zal beantwoorden in volgorde van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Hij dankt allereerst de sprekers, die in de vorige vergadering het voorstel van Burgemeester en Wethouders hebben gesteund, voor hun welwillende houding jegens dat voorstel. Over den brief van den Minister zal hij niet spreken, omdat de meeste vragen daaromtrent tot den Voorzitter zijn gericht en deze wel van antwoord zal dienen. In de vorige vergader ing hebben de heeren van Eek, Schüller en Groeneveld en in zekere mate ook de heer Knuttel het verloop van het stadhuisvraagstuk onbevredigend genoemd. Het zou hebben ontbroken aan een stevige, krachtige leiding van Burgemeester en Wethouders en aan het vasthouden door den Raad aan genomen besluiten. Hoe is echter de gang van zaken geweest? Op 16 December 1929 is door den Raad besloten een enkelvoudige opdracht te geven aan den heer Dudok en wel met 21 tegen 10 stemmen. Op 7 Juli 1930 zijn Dudok's plannen in den Raad gebracht; besloten werd voorloopig geen tweede plan te laten maken en de plannen van den heer Dudok openbaar te maken. In Augustus 1930 zijn die plannen openbaar gemaakt ten einde de publieke opinie af te wachten. Op 19 November 1930, dus drie maanden later, is het stadhuisvraagstuk in de Commissie van Fabricage behandeld. Twee vragen zijn daar naar voren gekomen, allereerst die van de plaats voor het nieuwe Raadhuis, en verder die van den gevel aan de Vischmarkt, omdat deze bij het publiek niet bijzonder in den smaak is gevallen. Daar werd door spreker het plan geopperd, om den gevel aan de Vischmarkt door deskundigen, in verband met de omgeving, te doen be- oordeelen. Op voorstel van den heer Schüller is de zaak toen aangehouden. Daarmede bedoelt spreker geen verwijt aan het adres van den heer Schüller; er worden wel meer belangrijke zaken aangehouden. Op 2 December 1930 is ingekomen het voorstel-Schüller inzake den bouw van een raadhuis aan de Lammermarkt, dat is gesteld in handen van den Directeur der Gemeentewerken en van den heer Dudok, om advies. Op 19 December 1930 besloot de Commissie van Fabricage in meerderheid te adviseeren tot het instellen van een commissie van deskundigen. Burgemeester en Wethouders hebben over dat voorstel toen overleg gepleegd met verschillende architecten. Op 1 April 1931 is in de Commissie van Fabricage behandeld het voorstel-Schüller met de inmiddels ingekomen adviezen van den Directeur van Gemeentewerken en van den heer Dudok en ook de bouw van een nieuw sociëteitsgebouw voor »Amicitia". Op 12 Mei 1931 stelden Burgemeester en Wet houders aan den Gemeenteraad voor, een crediet van ƒ3000. te verleenen voor het hooren van een commissie van deskun digen en op 8 Juni d.a. v. is dat voorstel hier behandeld, doch niet aangenomen; toen is een voorstel van de heeren Wilbrink, Huurman en Wilmer in handen van Burgemeester en Weihouders gesteld om praeadvies. Nu zegt de heer Schüller, dat op schandalige wijze hier door Burgemeester en Wethouders is gesaboteerd; zij hadden 10 maanden noodig om het plan-Dudok in het openbaar te laten afmaken en om achter de schermen te kunnen werken geheime krachten waren aan het werk geweest voor het behoud van den ouden gevel. Gezien het verloop van de geheele stadhuisquaestie, vraagt spreker zich af, hoe de heer Schüller met een dergelijke beschuldiging kan komen, te meer daar hij in het geheele stuk werk zoo'n belangrijk aandeel heeft gehad. Voor spreker is dat onbegrijpelijk. Hier is dan ook van geen saboteeren of traineeren sprake; laat de heer Schüller dat alles maar eens trachten te bewijzen. Het stad huisvraagstuk is zeer belangrijk en kan niet hals over kop afgedaan worden. Ook in andere plaatsen, zoowel in den Haag als in Amsterdam, in welke gemeenten sociaal-democratische wethouders deel uitmaken van de Colleges van Burgemeester en Wethouders, is het stadhuisvraagstuk reeds lang aan de orde. In den Haag is men al 20 jaren bezig met het zoeken naar een geschikte plaats en men is daarmede nog niet gereed gekomen. Aan Amsterdam heeft het Rijk 15 millioen gulden willen geven voor een nieuw stadhuis, maar de Raad is daarop nog niet ingegaan en heeft een commissie benoemd om het vraagstuk opnieuw onder het oog te zien. Na dit inleidend woord betreffende den loop, welken de zaak heelt genomen, komt spreker tot het verwijt, dat Burge meester en Wethouders hebben moeten hooren, met betrek king tot de behandeling van het voorstel van den heer Schüller c.s. De heer van Eek zeide, dat het College en de Raad het voorstel op onbehoorlijke wijze hadden behandeld en dat, ofschoon het verreweg het goedkoopste is, er geen aandacht aan geschonken is. Volgens den heer Schüller is het voorstel alleronbehoorlijkst behandeld: Rechts moest helpen om het niet onder den voet te doen loopen. De heer Groene veld sprak van een stiefmoederlijke bedeeling, omdat er geen praeadvies over uitgebracht was. Bij spreker rijst de vraag, wat voor onbehoorlijks het College eigenlijk heelt gedaan. Volgens den heer Schüller hebben Burgemeester en Wet houders vier maanden noodig gehad om te komen met het voorstel betreffende de terreinkeuze. De heer Schüller weet zeer goed, wat aan deze kwestie verbonden is geweest. Op 8 Maart is daaromtrent ingekomen het rapport van den heer Dudok, waarin verschillende terreinen in de stad werden bezien en de heer Dudok tot de conclusie kwam, dat de Breestraat was de historische en logische plaats, terwijl, als er een tweede plaats moest zijn, dit het terrein aan de Beestenmarkt moest wezen. Er is verbazend veel werk aan geweestvooreerst het zoeken naar geschikte terreinen, in de tweede plaats moesten de teekeningen gemaakt worden en moest alles kadastraal worden nagegaan om de eigenaren te leeren kennen; verder beeft men de kosten berekening moeten maken met de taxaties en tenslotte moest de zaak verschillende instanties dooi loopen, alvorens Burgemeester en Wethouders met een voorstel bij den Raad konden komen. Op 30 Mei 1930 is door de Commissie van Fabricage een rapport uitgebracht, strekkende om zoo noodig als tweede plaats aan te wijzen het terrein aan de Steenstraat. De heer Schüller was het daarmede niet eens en wees op het terrein aan de Lammermarkt, maar zelf heeft hij 6 maanden noodig gehad, van 30 Mei tot 2 December 1930, voor het indienen van het voorstel om de terreinkeuze te bepalen op de Lammermarkt. Is dit nu een bewijs voor het vlug opschieten van den heer Schüller, vraagt spreker? Op 2 December 1930 kwam het plan Schüller in en op 22 December d.a.v. is het in den Raad geweest en werd het om praeadvies in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld. Op 2 Januari 1931 bracht de Directeur der Gemeente werken advies uit en op 26 Februari ontving het College het advies van den heër Dudok. Op 30 Maart kregen Burge meester en Wethouders een tweede nota van den heer Schüller, waarin hij mededeelde het niet eens te zijn met den Directeur der Gemeentewerken en met den heer Dudok. Op 1 April 1931 is het voorstel in de Commissie van Fabricage behandeld met de adviezen van den heer Dudok en den Directeur der Gemeentewerken, tegelijkertijd met de quaestie van Amicitia. Spreker kan niet begrijpen, dat de heer Groeneveld zegt, dat over het voorstel-Schüller zells geen praeadvies is uitge bracht. In het voorstel van 12 Mei 1931 wordt een kolom lang gesproken over het plan-Schüller; het College zegtdaar, de Lammermarkt ongeschikt te achten. Op 3 Juni komt dan de nota-Schüller, waarin deze zegt, met groote ontstemming kennis genomen te hebben van het voorstel van het College; op 4 Juni is die nota in het College behandeld. Er is toen besloten, die nota vertrouwelijk, niet voor de pers bestemd, aan de Raadsleden toe te zenden. Terwijl het College daartoe des middags besloot, stond die geheele nota-Schüller denzelfden avond om 5 uur in alle dagbladen. Nu vraagt de heer Schüller, waarom zjjn nota niet openbaar gemaakt mocht .worden. Omdat daarin ambtelijke rapporten waren opgenomen, die nooit worden gepubliceerd. W aar zou het einde zijn, als alle rapporten van de Lichtfabrieken, Endegeest, Slachthuis enz,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 2