MAANDAG 2 NOVEMBER 1931. 399 wil behouder), men ook de trap behoudt, welke trap een ge weldig obstakel is voor het verkeer op de drukke Breestraat". En nu werkt de heer Wilbrink er toe mee dat obstakel daar weer te plaatsen. Zoo ziet men, wat die Raadsleden doen om maar van het plan-Dudok af te komen! De heer Wilbrink voegt spreker toe, dat in het plan-Dudok ook een trap is opgenomen. Spreker antwoordt dat, indien de heer Dudok een tweede plan had ingediend, daarover ge sproken had moeten worden. De heeren hebben het plan-Dudok op een eigenaardige manier weten weg te werken. De heer Manders heeft stelling genomen tegen artikelen in Het Volk en gezegd, dat de leden van de R. K. fractie ten onrechte werden beschuldigd. Misschien heeft de heer Manders den mond wat te vol genomen, want wat bier stelsel matig is ontkend heeft de heer Manders in den Raad positief medegedeeld, n.l. dat in het begin bij zijn fractie de bedoeling voorzat een Roomschen bouwmeester te krijgen. In de des betreffende vergadering, waarin het vraagstuk van den stad huisbouw ter sprake is gekomen, heeft spreker meermalen er op gewezen, dat wel degelijk is uitgekomen, dat de R. K. fractie die bedoeling had. De speciale correspondent van de Leidsche Courant heeft op 6 December een artikel geplaatst, waarin hij duidelijk liet uitkomen, waarom het te doen was, maar vanaf dien datum heeft die correspondent geen woord meer over het stadhuisvraagstuk mogen schrijven. Ook in de vergadering van 9 December 1929 heeft niet één, maar hebben meerdere leden van de R. K. fractie duidelijk gezegd, waarom het te doen was. Dat valt niet te ontkennen; dat is te zien in de officieele Raadsverslagendaar kan men het nalezen. Evenals het College gedaan heeft, heeft de heer Wilmer zich twee weken geleden op de vlakte gehouden inzake de enkel voudige opdracht. De heer Wilmer zeide beslist voorstander van enkelvoudige opdracht te zijn, maar onder deze omstandig heden welke omstandigheden dat zijn heeft spreker noch van het College, noch van den heer Wilmer gehoord De heer Wilmer. Gezien de stroomingen in den Raad. De heer Schüller zegt, dat die omstandigheden bestaan in de door de rechtsche Raadsfracties opgezette zaak, maar niet in het belang van het vraagstuk, dat met enkelvoudige opdracht beter tot zijn recht kan komen dan met meervoudige, dus alleen omdat men meent dat er bepaalde stroomingen in den Raad zijn. Dat is wel vastheid van idee. Volgens den heer Wilbrink heeft Leiden ook nog een stand op te houden; dat is heel mooi, maar spreker zou een der gelijke uitspraak van den heer Wilbrink ook nog wel eens willen hooien, wanneer hier aan de orde is het werkloosheids vraagstuk; zal hij dan ook meenen, dat Leiden zijn stand moet ophouden en dat zij, die door de noodlottige werkloos heid getroffen zijn, behoorlijke ondersteuning enz. moeten heb ben; spreker zou dan den heer Wilbrink ook wel eens willen hooren, niet wanneer het om de enkelingen, de hoogeren gaat, maar wanneer het bij tijd en wijle zal gaan over de loonen van het gemeentepersoneel, hetzij om die te verhoogen, hetzij dat men wat anders daarvoor in de mars heeft. Zou de heer Wilbrink dan ook willen, dat Leiden zijn stand ophield, terwijl het nu inzake de loonen op de 39ste plaats staat. Maar dan is de heer Wilbrink niet thuis, om een behoorlijken loonstand voor allen te handhaven. De heer Bergers heeft veertien dagen geleden eens een kijkje gegevende sociaal-democraten uit de vakbeweging wisten dat trouwens wel, maar het is wel goed, dat het eens onom wonden gezegd is hoe het in de Roomsch-Katholieke beweging toegaat. Spreker heeft toen niet anders gedaan dan de heeren van de rechterzijde geciteerd. Wat spreker daarvan heeft voorgelezen moet juist zijn, want het stond gedrukt en de heeren hadden het gecorrigeerd. Als iemand slechts de waarheid voorleest en men durft dan van R. K. zijde zeggen: »als ik voorzitter was, zou ik hem het woord ontnemen", dan kan men daaruit zien hoe het zou gaan, als de Katholieke arbeiders in een vergadering voor hun rechten opkwamen, dan blijkt daaruit hoe in die partij met den knoet geregeerd wordt en als de waarheid wordt verkondigd, die direct wordt gesmoord. De heer Bergers voegt spreker toe, dat hij spreker op zijn fatsoen heeft gewezen. Spreker antwoordt dat, indien hij inderdaad onfatsoenlijk optreedt, dit de schuld is van de klasse van den heer Bergers, die hem in zijn jeugd niet in de gelegenheid heeft gesteld een betere opvoeding te krijgen. Spreker ontkent, dat er reden is zijn optreden onfatsoenlijk te noemen, maar het is in dezen Raad nu eenmaal zoo, dat al wat van de zijde van spreker en de zijnen wordt gezegd be lachelijk wordt gemaakt of als onfatsoenlijk wordt bestempeld, terwijl alles wat aan den anderen kant wordt gezegd of gedaan juist moet heeten en niet onfatsoenlijk is. Wat betreft het voorstel van sprekers fractie, dit is heden middag voor het eerst van de zijde van Burgemeester en Wethouders eenigszins bestreden. Het College heeft het terrein aan de Lammermarkt een ongeschikte plaats voor een stad huis genoemd, omdat het aan een straat van 30 M. breedte komt te liggen, maar in ieder geval is die straat dan toch heel wat breeder dan de Breestraat, waar Burgemeester en Wet houders het stadhuis willen bouwen. De heer Splinter wees op het Korte Rapenburg. Ja, als men alleen een stadhuis bouwde op de Lammermarkt en Burge meester en Wethouders verder Gods water over Gods akker lieten loopen, dan zou het niet mogelijk zijn ter plaatse een stadhuis te stichten, maar spreker acht dat zeker niet onmogelijk. Bovendien geldt tegen het plan-Steenstraat het zelfde bezwaar wat de aanpassing van de omgeving betreft, omdat daar dezelfde soort huisjes staat als aan de Lammer markt. Men heeft daar evenmin een mooien bouwstijl. De heer Splinter. Het is een mooier punt. De heer Schüller geeft dat voor op het oogenblik toe, maar wijst er op, dat, wanneer het uitbreidingsplan wordt uitgevoerd het geldt hier het gedeelte, dat spoedig zal tot standkomen de Steenstraat voor een groot gedeelte weg is en het stadhuis dus niet op een mooi punt zou komen te staan. Sprekers fractie heeft in ieder geval een plaats gekozen, waar het stadhuis van af den Rijnsburgersingel, den Stations weg, de Turfmarkt en de Lammermarkt zelfs op grooten afstand behoorlijk te zien zou zijn. Spreker geeft den heer Knuttel toe, dat er op het eerste deel der Langegracht veel fabrieken zijn, maar daar is men dan een heel eind van weg. Door het dempen van de Lange gracht krijgt men daar in elk geval een zeer grooten verkeersweg. De heer Knuttel: Maar geen wandelweg. De heer Schüller zegt, dat men daar zeer zeker een wandel weg krijgt; na demping van de Langegracht en doortrekking van dien vetkeersweg naar den Lagen Rijndijk zal het verkeer vanaf de Zijlpoort en den Zijlsingel naar het station niet meer door de Haarlemmerstraat gaan, maar zal zoowel het voet gangers- als het autoverkeer langs die doorbraak over de Langegracht naar het station gaan; dan krijgt de Lammer markt een geheel ander aspect en zal de Langegracht wel degelijk een wandelweg worden, omdat zij korter is en men er veel rustiger op breede trottoirs loopt dan in de Haarlemmer straat. Deze argumenten zijn door het College, heel begrijpelijk, met geen woord bestredenmen zegt alleengezien het Kort- Rapenburg, zal van die verbetering de eerste jaren niets komen. Dit hangt er heelemaal maar van af, hoe het College voor zoo'n zaak gaat staan als men die zaak laat liggen, kan spreker het zich indenken, maar het moet den stoot tot verbetering geven. De gemeente heeft aan den anderen kant van de Lammer markt eigendommen, die gebruikt kunnen worden voor het Stedelijk museum. Kort geleden is aangenomen een voorstel tot uitbreiding aan den kant van den Ouden Singel; hoe mooi en schitterend dat museum ook is, het is toch nog wel voor uitbreiding vatbaar. De heer Goslinua vraagt waar dan het financieele voor deel blijft. De heer Schüller zegt niet, dat men daar moet bouwen, omdat daar een stadhuis zou komen, maar als men uitbreidt, moet men geen panden aan den Ouden Singel koopen, maar verbouwen de panden, die men in zijn bezit heeft. Sprekers conclusie is, dat hij volhoudt, dat het College sprekers voorstel onbehoorlijk behandeld heeft, evenals den heer Dudok, dat de rechterzijde, die van het begin af aan den strijd voor meervoudige opdracht heeft verloren, stelsel matig er op uit is geweest om toch zijn doel te bereiken en dat nu het College gezwicht is voor dezen aandrang der rechterzijde, niet uit overtuiging, dat het een meervoudige opdracht moet zijn, maar omdat het een meerderheid vermoedt. Spreker meent uit dit debat te kunnen opmaken, dat niet het geheele College voor meervoudige opdracht is, maar dat er toch nog wel een strooming is, die in elk geval de enkel voudige opdracht de eenig juiste acht. Spreker begrijpt niet, dat die minderheid niet sterker naar voren is gekomen. De sociaal-democraten staan nog steeds op het standpunt van enkelvoudige opdracht en zijn van meening, dat het stadhuis aan de Lammermarkt moet komen; spreker weet, dat zijn voorstel verworpen zal worden, maar toch houdt hij stand tot het laatste oogenblik; dat had de minderheid in het College, wanneer die er was, ook moeten doen; dat was tenminste een correcte houding geweest. Den sociaal-democraten kan men dat verwijt niet doen. Spreker wil besluiten met een rectificatie van wat hij van middag gezegd heeft onder de rede van den Wethouder. Spreker heeft n.l. volgens het Leidsch Dagblad gezegd, en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 15