396 MAANDAG 2 NOVEMBER 1931. geweest van de aanneming van het voorstel van de heeren Wilmer, Wilbrink en van Es, in de zitting van 7 Juli 1930. De heer Schüller zegt, dat het College het plan-Dudok wel degelijk in een openbaar stuk bekend heeft gemaakt. Wat nu de enkelvoudige opdracht betreft, heelt men ge hoord, dat het College zijn meening over de vraag: enkel voudige of meervoudige opdracht, nog niet gevestigd heeft; spreker heeft evenwel geen enkel antwoord gehad op zijn vraag tot het College, hoe de heer Uudok tegenover dit voorstel staat. De heer Dudok heeft er van meet af aan bezwaar tegen gehad, andere architecten naast zich te krijgen; dus zoolang de enkelvoudige opdracht niet ingetrokken of het plan verworpen is, kan de Raad of het College er geen ander voorstel tegenover plaatsen, omdat het College zijn woord aan den heer Dudok heeft gegeven, dat deze geen andere architecten naast zich zou krijgen. De heer Splinter zegt, dat dat ook is gebeurd. De heer Schüller zegt, dat dat een handigheidje is; het gaat niet om het indienen, maar om het beoordeelen van het plan. De Voorzitter heeft toch reeds gezegd, dat deze quaes tie in het komende praeadvies van het College besproken zal worden; daarin neemt het College nu nog geen stelling. De heer Splinter heeft toch gezegd, dat het College daar over opnieuw met Dudok zal spreken. De heer Schüller zegt, dat het dan nog duisterder wordt, want dan krijgt men straks een praeadvies van het College over de vraag: enkelvoudige of meervoudige opdracht. De Voorzitter ontkent dit. Daarin zal uiteengezet worden, hoe een meervoudige opdracht, als die door den Raad ge- wenscht wordt, zal plaats vinden, wat de kosten en de ge volgen daarvan zijn, wat daaraan zal voorafgaan en wat daarbij te pas zal komen, b.v.moet er met het plan-Dudok iets gebeuren; hoe moet het beoordeeld worden; moet er een jury samengesteld worden; welke architecten zullen uitge- noodigd worden? Al die vragen zullen in het eerstkomende praeadvies verwerkt worden. De heer Schüller kan het in elk geval niet anders zien, dan dat men tegenover den heer Dudok zijn gegeven woord niet gestand doet. De heer Splinter ontkent dit. De heer Schüller zegt, dat volgens de toezeggingen van het College aan den Raad eerst het plan-Dudok recht moet geschieden, vóórdat men tot een ander voorstel, in welken vorm ook, komt. Spreker zal niet veel zeggen op de woorden van den heer Splinter betreffende de pias-kwestie. Zeer terecht heeft de Wethouder gezegd, dat spreker, als hij citeert, er uit haalt wat hij noodig heeft en het andere laat rusten, maar de Wethouder doet dat zelf ook, want het eene oogenblik kan hij dit gebruiken en het andere oogenblik hangt hij den gebraden haan uit. Hij zegt dan, dat spreker reuze-invloed in zijn fractie heeft, dat hij de man in de fractie is en dat deze zijn adviezen trouw opvolgt. Dan is spreker weer de sterke man en geen pias. Een pias kan trouwens ook wel goede meeningen hebben! Dat spreker niet te veel heeft gezegd, kan hij bewijzen met iets, dat gebeurd is tijdens den stadhuisbrand en waarbij de heer Splinter als Wethouder van Fabricage door den Burge meester voor pias werd gezet. Spreker heeft er bij gestaan, dat op den ochtend van den brand de Wethouder een order gaf, welke volgens zijn deskundig oordeel moest worden uit gevoerd, terwijl de Burgemeester het onherroepelijk niet wilde. De Wethouder zeide zelfs: ik zal eens zien of het niet gebeurd! Toch is het niet gebeurd en zoo werd de Wet houder voor pias gebruikt. Spreker komt tot het terrein aan de Breestraat. De heer van Eek heeft reeds naar voren gebracht, dat dit terrein totaal ongeschikt is voor stadhuisbouw. Was de gevel weg geweest, dan had ook het College er geen oogenblik aan gedacht om het stadhuis daar weer op te bouwen. De heer Splinter zegt, dat dit het eerste voorstel van Burgemeester en Wethouders was. De heer Schüller antwoordt: omdat dat stelletje puin er nog stond. Die uitdrukking is niet van spreker, doeti zij is afkomstig van 7 architecten, welke haar in het rapport van de Commissie voor de Monumentenzorg hebben neergelegd. Dat rapport is van de zijde van het College nooit ontzenuwd. Het College is er altijd handig overheen geloopen en er nooit op ingegaan. In de gemeente heerscht de meening, dat de oude gevel blijft staan De heer Splinter doet opmerken, dat hij wel honderd maal heeft gezegd, dat die gevel afgebroken moet worden. De heer Schüller zegt, dat er nooit op geattendeerd is, dat die gevel tot aan den grond moet worden afgebroken en dat blijkens het rapport van de Commissie voor de Monu mentenzorg zeer zeker 50% niet meer bruikbaar is. Het zou nog beter zijn, dat 75 of 1U0% van den gevel weg was; dan zou hij bij den herbouw misschien een beter aanzien krijgen dan nu het geval zal zijn. Laat men eens een voorbeeld nemen aan de Pieterskerk, de Hooglandsche kerk en de topgevels van het Huis van Rijnland, die ook hersteld zijn. Het zou beter geweest zijn, wanneer de gevel voor 100 weg was; dan zou een geheel nieuwe gevel in den ouden trant, waar spreker het niet mee eens is, maar dit in den gedachten- gang van den Voorzitter, veel beter zijn. De kleur van de steenen kan men zoo niet meer krijgen, ook niet binnen 5 of 15 jaar, zooals de Wethouder nu zegt. Ook bij de Pieterskerk kan men de nieuwe steenen er heel goed uit halen; -als men ziet de teekeningen van de Monumenten commissie, waarop hier en daar brokken uit de muren ge haald worden, dan blijft er niets over. Men behoeft zich dus niet wijs te maken, dat die gevel in 5 jaar weer zijn ouden tint heelt gekregen. De Wethouder zegt: als men maar goed wist, wat in het uitbreidingsplan stond, dan zouden de ingezetenen het plan der sociaal-democraten absoluut afkeuren. Spreker is op het oogenblik natuurlijk niet bevoegd mededeelingen uit het uit breidingsplan te doen, maar men moet nu niet doen, alsof tientallen inwoners, buiten de Raadsleden niet weten hoe dat uitbreidingsplan er uit ziet. Spreker heeft er op het oude stadhuis dikwijls met verwondering naar staan kijken, dat op de kamer van den Wethouder altijd een heel groote kaart van wel 6 M., dus geen klein teekeningetje, hing, zoodat ieder die den Wethouder moest spreken tot in finesses dat uitbreidingsplan kon bekijken. Het is verbrand, zooals de Wethouder nu zegt, maar daarvoor kon ieder bouwer, die op de kamer van deti Wethouder kwam, dat plan tot in finesses bekijken. Tientallen van inwoners weten het dus en de belanghebbenden hebben zeer zeker er al jaren lang naar gehandeld. De Wethouder ontkent ook, dat het stadhuis aan de Lammermarkt aan een behoorlijk plein zou liggen. Het is altijd heel handig om dat zoo in het algemeen te zeggen, maar wanneer de Wethouder de plannen en teekeningen ziet, dan ligt er toch nog altijd wel een pleintje van 50 M. voor, en zelfs nog grooter. De heer Splinter zegt, dat dat nog geen plein is. De heer Schüller geeft dat toe, maar zegt dat, als hij een straat van 50 M. kan krijgen, hij die liever neemt dan een van 12 M. Neemt men daarbij in aanmerking, dat de heer Dudok van meening is daarover gaat het juist, omdat het College en een deel van de Raadsleden vasthouden aan de historische bouwplaats aan de Breestraat dat, als men die historische plaats loslaat, men practisch overal een stadhuis kan bouwen, m. a. w. dat men dan tal van andere geschikte plaatsen kan vinden, dan is het hier doodeenvoudig een niet willen. Er is gezegd, dat spreker het eens aan den heer van Eek moest vragen, maar zijn fractie heeft in ieder geval een plaats aangewezen. Het is spreker bekend, dat naar het Zuiden weer de Nieuwe Beestenmarkt als uitgangspunt is genomen, maar de weg is niet geprojecteerd langs het Rapenburg of de Beestenmarkl, doch langs de Langegracht en de Hooigracht, met vandaar een doorbraak naar de Korevaarstraat in de richting Voor schoten en Zoeterwoude. Op het oogenblik gaat dit langs de Breestraat, maar dit is niet vol te houden. Het geheele verkeer in de toekomst zal zich dus tenslotte concentreeren op de geprojecteerde wegen Noord-Zuid, Schut tersveldNieuwe BeestenmarktLangegrachtHooigracht Korevaarstraat—Lammerschansweg. Hierin ligt vastgelegd, dat het groote knooppunt, hetwelk in Leiden moet komen, juist is gelegen op de plek, waar sprekers fractie het stadhuis heeft gedacht. Op dat kruispunt komen tal van wegen samen en, als er een plein van 100 of 150 M. te maken was geweest, hadden de voorstellers van het plan het ook gedaan, maar, waar een plein is ontworpen van 50 a 60 M. tegen een straatbreedte van 12 M. in de Breestraat, kan niet worden beweerd, dat hier van geen plein sprake is. 1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 12