364
MAANDAG 19 OCTOBER 1931.
zelf acht spreker het wel gewenscht, dat het College eens een
onderzoek instelt, hoe het lid van Gedeputeerde Staten Borghols
er toe heeft kunnen komen deze verklaring in de Provinciale
Staten at te leggen.
Wat de opmerking van den heer Schüller betreft, dat de
rechterzijde alles slikt, waarmede het College komt, wijst
spreker er op, dat ten opzichte van grondaankoop de critiek
altijd is gekomen van de rechterzijde, nooit van den kant van
de sociaal-democraten.
De Voorzitter constateert, dat van de zijde van de twee
deskundigen op dit gebied ten aanzien van het voorgevallene
in de vergadering van Provinciale Staten een geheel ander
geluid heeft geklonken dan uit den mond van den heer
Schüller, die begon met te zeggen, dat de heer Borghols het
wel aan het rechte eind zou hebben en het gemeentebestuur
van Leiden niet, ondanks de positieve en juiste verklaringen,
welke het College heeft afgelegd. Het was inderdaad voorde
heeren van Eek en Bosman een onaangename positie, toen
beschuldigingen werden geuit tegen het gemeentebestuur van
Leiden en zij niet in staat waren die met feitenmateriaal te
bestrijden.
Nu de zaak eenmaal zoo is geloopen, acht spreker het
niet verkeerd te trachten in deze klaren wijn te schenken en
vast te stellen, wie zich vergist. Zoodra Burgemeester en
Wethouders bleek, dat getwijfeld werd aan de juistheid van
hun gedragslijn, hebben de heer Splinter en spreker zich in
verbinding gesteld met den heer van der Wal, de eenige,
die iets aan het gemeentebestuur heeft gezegd, en toen
heeft deze precies hetzelfde verklaard als wat staat in
de verklaring, welke de heer Splinter heeft voorgelezen.
Die verklaring is vijf minuten na het onderhoud met den
hoofdingenieur opgesteld en zij is juist, zoodat vermoedelijk
de heer Borghols zich heeft vergist; wellicht herinnerde hij
zich niet zoo goed meer, wat hij van den hoofdingenieur had
gehoord.
Spreker kan zich niet voorstellen, dat de hoofdingenieur
aan den heer Bosman iets anders heeft verklaard dan datgene,
wat hij na de vergadering van de Provinciale Staten heeft
herhaald, n.l., dat hij bij wijze van een losse gedachte heeft
gezegd: nu, doe eens een bod van ƒ200.000.Dit is dan nog
een aanbod van Gedeputeerde Staten of van den hoofdingenieur,
dat door Burgemeester en Wethouders is uitgelokt.
Er is geen sprake van, dat het Gemeentebestuur van Leiden
van laksheid kan worden beschuldigd.
Spreker is bereid te trachten helderheid in deze zaak te
brengen. Burgemeester en Wethouders zullen zich met
Gedeputeerde Staten in verbinding stellen en onder hun aan
dacht brengen het verschil in opvatting, dat tusschen beide
colleges bestaat ten opzichte van den loop dezer zaak, terwijl
dan het resultaat van de te houden bespreking aan den Raad
zal worden medegedeeld.
Spreker verklaart hiermede de interpellatie voor gesloten.
(Tijdens de beraadslaging over dit agendapunt zijn ook de
heeren Groeneveld en Knuttel ter vergadering gekomen.)
XIV. Praeadvies op het voorstel van de heeren Wilmer,
Huurman en Wilbrink in zake het ontwerpen van nieuwe
plannen voor den bouw van het nieuwe Raadhuis en de aan
wijzing van de plaats voor dat Raadhuis.
(Zie Ing. St. No. 247.)
De Voorzitter stelt hierbij tevens aan de orde het voorstel
van den heer Knuttel, luidende:
»Naar aanleiding van de voorstellen van B. en W. inzake
den Stadhuisbouw, stelt ondergeteekende voor: niet nieuwe
opdrachten te geven aan door den raad aan te wijzen archi
tecten, maar een vrije ideeënprijsvraag uit te schrijven."
De heer van Eck zegt, dat het verloop van de plannen tot
den opbouw van het Raadhuis tot nu toe zeer onbevredigend
is geweest, niet alleen voor de Raadsleden, maar voor ieder.
Een elk heeft van het begin af aan wel begrepen, dat met
den bouw van een nieuw Raadhuis geruime tijd zou ver-
loopen, maar spreker gelooft toch niet, dat iemand veronder
steld zal hebben, dat pas nu, 2£ jaar na den brand, definitieve
besluiten genomen zullen worden, die zullen bevorderen, dat
het Raadhuisplan spoedig tot uitvoering komt. Dat dit zoo
lang geduurd heeft, schrijft spreker allereerst hieraan toe, dat
het in deze ontbroken heeft aan stevige, krachtige leiding van
het College eenerzijds, en verder aan de weinige vasthoudend
heid in deze van den Raad, wanneer die na langdurige de
batten tot een of ander besluit kwam. Men gevoelde wel, dat
het College ergens op aandreef, maar dat ging nooit openlijk
men veronderstelde het, maar duidelijk uitgelokte beslissingen
van den Raad hebben ontbroken. Naar buiten moet de politiek
van het gemeentebestuur, zoowel van den Raad als van het
College, den indruk maken van een soort slingerpolitiek; men
zocht voortdurend en als men iets gevonden had, werd het
weer omvergeworpen.
Dit voorstel van Burgemeester en Wethouders ademt wederom
denzelfden geestwat tot stand gebracht is, moet weer afge
broken worden en er moet iets anders voor in de plaats gesteld
worden. Volgens dit voorstel sub a wordt ingetrokken de op
dracht aan den heer Dudok tot het ontwerpen van een plan
zonder den ouden gevel; een vroeger besluit heeft men al
gedeeltelijk op zijde gezet en nu stelt men voor, het geheel
ter zijde te schuiven. Het College komt daarmede eigenlijk
niet rechtstreeks; toeval of niet, maar een sterke man moet
te hulp komen aan het College om dit voorstel te steunen en
aangenomen te krijgen door den Raad. Of die sterke man,
de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, dit
uit zich zelf aangeboden heeft, dan wel of hij geroepen is,
weet spreker niet; dat staat er niet bij, maar het College
vindt het in elk geval waarschijnlijk wel zeer aangenaam,
thans dien sterken man aan zijn zijde te krijgen.
Zoo terloops wordt ook nog voorgesteld, het plan der sociaal
democraten ook maar te verwerpen.
Verder stelt het College voor, eenige door den Raad aan te
wijzen architecten uit te noodigen, plannen te ontwerpen;
met andere woorden, om de opdracht, aan den heer Dudok
gegeven, hetgeen indertijd heel veel voeten in de aarde heeft
gehad om hiertoe te besluiten, weer in te trekken.
Het ontwerp-Dudok blijft bestaan, maar daarnaast moeten
weer enkele andere architecten worden uitgenoodigd om een
ontwerp te maken. De Raad heeft verscheidene uren zoek
gebracht om tenslotte een beslissing te nemen, maar nu
willen Burgemeester en Wethouders het weer over een anderen
boeg gooien en naast de enkelvoudige opdracht een meer
voudige geven. Zij zeggen, dat de meerderheid van den Raad
het blijkbaar met hen eens is, maar totdusverre kan dat alleen
worden opgemaakt uit het feit, dat eenige leiders van de
rechterzijde een voorstel in dien geest hebben gedaan. Terwijl
Burgemeester en Wethouders niet altijd zoo meegaande en
bescheiden zijn als zij een bepaalde meening hebben, hou
den zij die vol en trachten zij er een meerderheid voor in den
Raad te vinden gaan zij hier feitelijk op den loop voor
een onderstelling, voor een vermoeden, want er is nog geen
enkel besluit in den Raad gevallen om de enkelvoudige op
dracht te doen plaats maken voor een meervoudige.
Burgemeester en Wethouders waren vroeger zeer sterke
voorstanders van een enkelvoudige opdracht. In de Raads
zitting van 9 December 1929 is namens Burgemeester en
Wethouders door. den Burgemeester het volgende gezegd:
»De voorstanders van een meervoudige opdracht achten het
een voordeel, dat zij de keuze uit de verschillende ontwerpen
zullen hebben, waarvan één bijzonder mooi kan zijn.
«Bijzonder deskundig op het gebied van de aesthetica zijn
de Raadsleden niet. Men kan zich inwerken, maar daartoe
heeft niet ieder de gelegenheid en het is niet mogelijk een
College als den Raad in eens tot oordeelen in staat te stellen.
De zaak zal juist moeilijker worden door de noodzakelijkheid
der keuze. Als leeken uit een aantal ontwerpen van archi
tecten een keuze moeten doen, zal hun gebrek aan beoor-
deelingsvermogen hun parten spelen.
«Men kan in een geval als dit beter afgaan op de keuze
van den persoon. Daaromtrent kan de Raad zich veel beter
laten voorlichten dan ten aanzien van de aesthetische waarde
van verschillende plannen.
«Iemand, die een portret geschilderd wil hebben, vraagt
ook: wie is een goed portretschilder?
«Iemand, die door een erfenis plotseling in het bezit komt
van een groot kapitaal, doet niet verstandig, als hij alle be
leggingsmogelijkheden, die hem worden aanbevolen door zijn
omgeving, met elkaar gaat vergelijken, maar doet wel ver
standig, wanneer hij zich om advies wendt, tot een bankier
of een commissionnair, van wien hem bekend is, dat hij als
zoodanig een goeden naam heeft."
Deze voortreffelijke woorden, door den Voorzitter toen ge
sproken, gelden nog en wanneer Burgemeester en Wethouders
niet van meening zijn veranderd, begrijpt spreker niet, dat
zij zoo maar, zonder een besluit van den Raad, plotseling
omkeeren en onderstellen, dat de meerderheid van den Raad
het met hen eens is. Spreker mag zonder zelfverheffing con-
stateeren, dat zijn partij aan die slingerpolitiek niet schuldig
is en van den aanvang af een vaste lijn heeft gevolgd. Ook
voor sprekers fractie was het moeilijk om terzake van den
bouw van een Raadhuis mede te werken aan een beslissend
besluit, omdat de leden grootendeels niet deskundig zijn en
hun sympathieën ook verspreid liggen, maar na onderling
overleg is men het in groote lijnen met elkander eens geworden.
Die groote lijnen hebben zij verdedigd en zullen zij blijven
verdedigen, al zullen zij door de getalsterkte van hun tegen
standers overwonnen worden. Van den aanvang af hebben
zij zich op het standpunt gesteld, dat het voor hen zeer
moeilijk was een keuze te doen uit verschillende plannen,