MAANDAG 19 OCTOBER 1931. 361 X. Praeadvies op liet verzoek vari hel Medisch Consultatie bureau, om toekenning van eene jaarlijksche subsidie. (Zie Ing. St. No. 257.) De heer van Eck wijst er op, dat Burgemeester en Wet houders voorstellen voorloopig het verzoek van het Medisch Consultatiebureau af te wijzen, omdat dat bureau sinds eenigen tijd is opgeheven en nu weer pas werkt. Het College wil even de toekomst aanzien en dan tegelijk afwachten, of het bureau van particuliere zijde voldoende zal worden gesteund. Tegen een uitstellen van een beslissing heeft spreker op zich zelf geen bezwaar, maar hij wenscht dat anders te moti- veeren dan Burgemeester en Wethouders het hebben gedaan. Die consultatiebureaux werken in het algemeen zeer nuttig en er blijkt behoefte aan te bestaan. Nu wil spreker niet gaarne het toekennen van een subsidie afhankelijk stellen van de vraag of het bureau van particuliere zijde voldoende ge steund wordt, omdat, zooals algemeen bekend is, in den tegen- woordigen tijd de bijdragen voor dergelijk werk eerder ver minderen dan vermeerderen. Een dergelijke werkzaamheid kan bijzonder veel nut afwerpen, terwijl het toch veel moeite kost de noodige middelen bijeen te brengen. Er komt bij, dat de arbeid, welke aan zulk een bureau wordt verricht, grooten- deels kosteloos, zuiver uit gemeenschapsgevoel geschiedt. Spreker wil wel het toekennen van een subsidie afhankelijk stellen van een andere vraag. Burgemeester en Wethouders wijzen er op, dat de verschillende vereenigingen op het gebied van de drankbestrijding geen contact hebben met dit bureau en op de voortzetting van de werkzaamheid ervan geen prijs stellen. Dit vindt spreker een zeer ernstig feit en een zeer ongewenschten toestand. Wil het Medisch Consultatiebureau goed functionneeren, dan heeft het toch steun noodig, ook van de verschillende vereenrgingen op het gebied van de drankbestrijding, en daarom zou spreker er op willen aan dringen, dat het bureau met die vereenigingen contact zocht. Onderling moet dan maar worden uitgemaakt wie den eersten stap tot toenadering zal doen, maar zonder contact en samen werking met de instellingen voor drankbestrijding kan dit bureau niet goed functionneeren. Spreker gaat dus met het voorstel van Burgemeester en Wethouders mee, al heeft hij bezwaar tegen het afhankelijk stellen van het toekennen van subsidie van financieelen steun van particulieren, maar van deze publieke plaats dringt hij er krachtig op aan, dat het Medisch Consultatiebureau zoo spoedig mogelijk contact zal zoeken met de vereenigingen op het gebied van de drankbestrijding, terwijl hij aan Burge meester en Wethouders verzoekt om, wanneer zij te zijner tijd de wenschelijkheid van het verleenen van subsidie zullen overwegen, aan dat wenschelijke contact de noodige aandacht te schenken. De heer Costkr meent, waar de heer van Eck verklaart, dat de belangstelling van de zijde der particulieren voor dit Consultatiebureau niet zoo groot is, dat het niet op den weg van dat bureau ligt direct bij de gemeente aan te kloppen om subsidie. Laat men liever meer propaganda voor die bureaux maken en minder of heelemaal geen subsidie vragenspreker meent, dat de geheelonthouders best de kosten uit eigen in komsten kunnen bestrijden. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. (De heer Verweij was inmiddels ter vergadering gekomen.) XI. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten behoeve van de aansluiting van wijk X aan de Centrale rioleering. (Zie Ing. St. No. 258.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XII. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten behoeve van den aanleg van straten op gemeentegronden nabij de Cronesteijnkade. (Zie Ing. St. No. 259.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XIII. Interpellatie van den heer Schüller, in zake den verkoop van Provinciale gronden aan het Rijn-Schiekanaal. De heer Schüller dankt den Raad voor de hem geboden gelegenheid tot het richten van onderstaande vragen tot Burge meester en Wethouders: 1. Is het juist, dat Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland in 1929 of 1930 aan Burgemeester en Wethouders de gronden gelegen aan het Ryn-Schiekanaal te koop hebben aangeboden en dat Burgemeester en Wethouders op deze aanbieding niet zijn ingegaan? 2. Hebben Burgemeester en Wethouders zich bij schrijven d.d. 20 Juli 1931 tot Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland gewend met verzoek de gronden langs het Rijn-Schiekanaal, welke in de vergadering van de Provinciale Staten van Zuid- Holland d.d. 22 Juli 1931 aan een particulier verkocht zouden worden, deze niet aan particulieren te verkoopen, maar aan de gemeente Leiden? 3. Indien vraag 1 en 2 bevestigend moeten worden beant woord, wat was dan de reden, dat in 1929 of 1930 van het aanbod, door Gedeputeerde Staten gedaan geen gebruik werd gemaakt en op 20 Juli 1931 door Burgemeester en Wethouders de eerst geweigerde gronden spoedeischend werden te koop gevraagd? De heer Splinter beantwoordt vraag 1 ontkennend. Vraag 2 wordt door spreker bevestigend beantwoord. Naar aanleiding van vraag 3 zegt spreker, dat toen het College uit een voorstel aan de Provinciale Staten bleek, dat de Provincie voornemens was de bedoelde terreinen aan particulieren te verkoopen en het College bemerkte, dat ook van de zijde van den Raad op aankoop zeer prijs gesteld werd, het dadelijk de noodige stappen heeft gedaan, om te trachten die mogelijkheid alsnog open te houden. Toen in 1929 aan het College door een openbare aankon diging gebleken was, dat de Provincie die gronden openlijk te koop aanbood, hebben twee leden van het College, bij gelegenheid van een bezoek aan den hoofdingenieur van den Provincialen Waterstaat wegers een andere aangelegenheid, dezen ook gevraagd, tegen welken prijs die gronden aan gekocht zouden kunnen worden. De hoofdingenieur heeft toen als een losse gedachte in overweging gegeven er maar eens een bod van 2 ton op te doen; daaronder was begrepen het terrein aan de Wilhelmina- brug, dat de gemeente van de provincie in huur heeft en als speelterrein gebruikt. In verband met de toenmalige bestem ming van dat terrein echter achtte het College den prijs veel te hoog en ging het daarop niet verder in. Van een formeele aanbieding door Gedeputeerde Staten en een afwijzing door het College is geen sprake geweest. Eerst veel later is, tengevolge van een bespreking tusschen Gedeputeerde Staten en Burgemeester en Wethouders over de aan het terrein bij de Wilhelminabrug op het ontwerp-uitbreidingsplan te geven bestemming, besloten gevolg te geven aan den door Gedepu teerde Staten uitgedrukten wensch, dit terrein niet als speelterrein op het uitbreidingsplan te handhaven, maar daarvoor een andere plaats te kiezen. Over aankoop door de gemeente is toen niet onderhandeld of gesproken. De heer Schüller is zoo vrij, nu van de zijde van het College is geantwoord, dat een formeele aanbieding van den grond aan de gemeente niet heeft plaats gehad, met het College van meening te verschillen. Dat meeningsverschil grondvest hij op het officieele verslag van de Provinciale Staten van Zuid-Holland, welke die zaak hebben besproken. Het lid van Gedeputeerde Staten, de heer Borghols, heeft er het volgende over gezegd: »Een lastig geval voor de gemeente Leiden, dat op aandoen lijke wijze door den Leidschen afgevaardigde, den heer Bosman, wordt voorgedragen. Wij moeten de zaak echter goed stellen. Leiden is gegadigde, zegt de heer Bosman. Neen, mijnheer de Voorzitter, zoo is de zaak niet. Eenigen tijd geleden heeft de hoofdingenieur een kaart verstrekt van de gronden, die wij als Provincie in Leiden hebben en heeft daarover geconfereerd met den Burge meester en den secretaris van Leiden en heeft hen er op gewezen, dat de Provincie gaarne zou zien, dat Leiden die gronden kocht. Toen is door den Burgemeester gezegd, noem eens een prijs en die prijs is genoemd, aan de hand der taxaties, die wij van die gronden hadden. Toen is ook door den hoofd ingenieur met den wethouder over deze zaak gesproken en met andere heeren van Leiden en toen tenslotte gevraagd werd door den hoofdingenieur, hoe staat het nu met die zaak, werd door Leiden gezegd, wij hebben de zaak doen uitrekenen door den directeur van Gemeentewerken en die heeft ons gezegd, dat die prijs veel te hoog is; daar zit voor ons geen baat bij. Toen is de Provincie er toe overgegaan om de zaak te koop te zetten en anderen gelegenheid te geven een bod te doen op die gronden. De Provincie is zelfs zoo welwillend geweest om van den grond, die thans verhuurd is aan Leiden en die gebruikt wordt voor sportterrein, de huur nog niet op te zeggen, ofschoon de Provincie daarvoor een bijzonder hoog bod heeft. Die huur loopt tot 1934, maar kan ieder oogenblik worden opgezegd en ik geloof dus, dat er alleszins reden is om aan het College van Gedeputeerden hulde te brengen voor de welwillendheid, die het in deze tegenover Leiden heeft getoond."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 3