382
MAANDAG 19
OCTOBER 1931.
brand is men nu geplaatst voor de oplossing van deze kwestie,
die reeds lang vóór den brand bestond.
Spreker zou in gemoede willen vragen, of één van de
Raadsleden denkt, dat indien men het nieuwe stadhuis bouwt
op de plaats van het oude, in alle opzichten rekening ge
houden zal kunnen worden met de bezwaren, welke vóór
den brand bestonden.
Spreker kan niet gelooven, dat het mogelijk is een nieuw
stadhuis op deze plaats te bouwen, waarbij rekening wordt
gehouden met de tegenwoordige eischen en behoeften. Dit
argument pleit z. i. voor den bouw van een nieuw stadhuis
op een andere plaats.
Spreker ontkent ten stelligste de juistheid van de opmer
king van den heer Wilbrink, dat de S.D.A.P. zou vastzitten
aan den heer Dudok. De gedachte om een enkelvoudige
opdracht te geven en wel aan den heer Dudok is oorspron
kelijk uitgegaan van het College van Burgemeester en Wet
houders. Er is geen sprake van, dat de sociaal-democratische
raadsfractie op eenigerlei wijze aan den heer Dudok gebonden
zou zijn. Wel gevoelt zij, dat men niet eenzijdig een met den
heer Dudok gemaakte afspraak kan verbreken.
Die houding moet in het algemeen als zeer laakbaar worden
aangemerkt; zoo zal het zonder meer niet gaan. Spreker ge
looft dus niet, dat op de wijze, zooals het College wenscht,
de oplossing mogelijk is.
De heer Donders kan, evenals de heer Huurman, zeer
kort zijn, daar dit voorstel van Burgemeester en Wethouders
in vele punten overeenkomt met hetgeen in December 1929
de minderheid wilde, die toen o. a. zeer sterk heeft gepleit
voor een meervoudige opdracht en het verheugt spreker, dat
het College thans na ernstige overweging ten slotte ook ge
komen is met het voorstel om over te gaan tot het geven
van een opdracht aan meerdere architecten. Spreker kan zich
hiermede geheel vereenigen.
Wat verder de plaats betreft, in allereerste instantie heeft
het College als plaats voor het nieuwe Raadhuis, hoe het dan
ook gebouwd zou worden, voorgesteld het terrein aan de
Breestraat en eerst later, n.l. bij de mondelinge behandeling
in December 1929, is gedeeltelijk door het College een voor-
stel-Schüller overgenomen, om in overleg met den aan te
wijzen architect eventueel een andere plaats te bepalen voor
het plan zonder behoud van den ouden gevel. Dit element
heeft de oplossing van het Raadhuisvraagstuk in ernstige mate
vertraagd en het verheugt spreker, dat het College thans weer
terugkomt tot zijn oorspronkelijke zienswijze, om in elk geval
als plaats aan te wijzen de Breestraat. Daarvoor toch zijn
metterdaad zeer gegronde argumenten aan te voeren. Aller
eerst is deze plaats, bij de tegenwoordige bebouwing en stads
uitbreiding, nog steeds aan te merken- als de meest centraal
gelegen plaats, die men kan aanwijzen voor den bouw van
een Raadhuis. Doch al zou die plaats niet zóó centraal gelegen
zijn, de eigenlijke kern der stad is altijd toch nog gelegen
rond de Breestraat. Ook als een stad zich sterk uitbreidt, naar
welke richtingen dan ook, dan blijft toch het hart van de
stad kloppen daar, vanwaar die stad historisch uitgegroeid
is: zoowel in het buitenland als in het binnenland ziet men
dat, hoe sterk de steden zich ook naar alle kanten uitbreiden,
het brandpunt toch altijd blijft gelegen op de oorspronkelijke
plaats, van waaruit de stad verder naar buiten gegroeid is.
Dit is hier ook met de Breestraat het geval.
Ten slotte is voor die plaats veel te zeggen op grond van
historische overwegingen. Al die argumenten kunnen niet
worden aangevoerd voor een andere plaats. Spreker is het
dan ook volmaakt eens met het denkbeeld, om de Breestraat
aan te wijzen als de plaats voor het nieuwe Stadhuis.
De vraag is alleen: tot hoever moet het terrein worden
uitgebreid, moet men alleen aan de Vischmarkt dezelfde ruimte
hebben als aan de Breestraat, of moet men, overeenkomstig
het voorstel van Burgemeester en Wethouders, het terrein
zoodanig uitbreiden, dat daarin een verbreeding van de Koorn-
brugsteeg is begrepen.
Het laatste biedt twee voordeelen. In de eerste plaats zal
een verbreeding van de Koornbrugsteeg tot stand komen.
Ieder gevoelt dat de toestand daar ter plaatse met het oog
op het verkeer moeilijk bestendigd kan worden, zoodat die
verbreeding toch binnen afzienbaren tijd noodzakelijk zal zijn.
In de tweede plaals bergt zoodanige terreinuitbreiding uit
een aesthetisch oogpunt groote mogelijkheden in zich.
Het nadeel, dat er echter aan verbonden is, is van finan-
cieelen aard. De kosten van het plan zullen daardoor immers
niet onaanzienlijk worden vermeerderd. Het is nu eenvoudig
de vraag, of "onder de tegenwoordige verhoudingen die kosten
gerechtvaardigd zijn.
Voor het stadhuis zelf heeft men de grootere plaats niet
noodig (dit in antwoord op het betoog van den heer Verweij).
Wat men van het plan-Dudok ook moge zeggen, het heeft
onomstootelijk bewezen, dat het wel degelijk mogelijk is op de
zoodanig afgebakende plaats een Stadhuis te bouwen, dat vol
doet aan de eischen, welke men aan een modern Stadhuis mag
stellen.
De heer Goslinga merkt op, dat de heer Donders den uit
bouw op de Vischmarkt vergeet.
De heer Donders zegt, dat de heer Dudok niet zoo'n groot
gedeelte van de Vischmarkt er bij nam en het terrein hoofd
zakelijk rechthoekig maakte.
Het is voor spreker de vraag, of het op dit moment al
noodzakelijk is een opdracht te geven, waarbij reeds rekening
moet worden gehouden met de verbreeding van de Koornbrug
steeg. Spreker erkent, dat die verbreeding op den duur moet
tot stand komen, al zal het dan ook slechts een locale ver
betering zijn.
Spreker wil op het oogenblik nog geen voorstel indienen,
maar het College van Burgemeester en Wethouders in over
weging geven, of het geen aanbeveling verdient een opdracht
te verstrekken aan de meerdere architecten om zich te houden
aan het terrein, dat de heer Dudok heeft genomen voor het
project, dat thans bij den Raad is ingediend, maar daarbij
tevens rekening te houden met een mogelijke uitbreiding van
het terrein naar de zijde van de Koornbrugsteeg en daarvoor
tegelijk een supplement-project te maken.
Hieraan zijn twee voordeelen verbonden. In de eerste plaats
behoeft de Raad dan op het oogenblik nog niet te beslissen,
of men zich definitief zal houden aan het terrein, zooals het
uitgebakend is in het plan-Dudok, dan wel of men dit zal uitbrei
den naar de zijde van de Koornbrugsteeg, waardoor dan tevens
de verbreeding van die steeg zal worden tot stand gebracht.
In de tweede plaats zal men door het supplement-project,
ook al zou men het thans nog niet laten uitvoeren, op het
oogenblik wel reeds weten, wat men in de toekomst bij eene
uitbreiding te verwachten heeft.
Spreker wenscht dus een opdracht aan meerdere architecten,
zoodanig, dat zij ontwerpen een stadhuis op hetzelfde terrein
als het plan-Dudok, maar dat zij daarnaast en onverbrekelijk
daarmede verbonden een supplement-project zullen indienen,
dat zal kunnen dienen tot eventueele uitbreiding van het
Raadhuis naar de Koornburgsteeg en tot verbreeding van
die steeg. Wanneer men kundige architecten uitnoodigt, en
ongetwijfeld zal men dat doen, kan men de beslissing over al
of niet uitbreiding thans aanhouden en bovendien kan men, indien
men zich straks tot het meer eenvoudige project zou beperken,
toch reeds weten welk plan men in de toekomst bij even
tueele uitbreiding zal hebben te verwachten. Spreker wil dit
nu nog niet belichamen in een voorstel, maar geeft die ge
dachte voorloopig aan het College in overweging.
De Voorzitter stelt voor, thans de beraadslaging over dit
punt te schorsen en aan te houden tot de volgende ver
gadering, die waarschijnlijk over 2 weken zal plaats vinden;
daar er geen sprake van is, dat de heer Splinter met zijn
beantwoording der verschillende sprekers tijdig klaar zal zijn.
Echter zou spreker toch gaarne nog eenige punten der
agenda afhandelen.
Wordt overeenkomstig het voorstel van den Voorzitter tot
aanhouding der verdere beraadslaging over dit punt besloten.
XV. Voorstel in zake wijziging van de overeenkomst met
de Sociëteit »Amicitia", betreffende de uitgifte in erfpacht
van een gedeelte grond nabij de Rijnsburgerbrug.
(Zie Ing. St. No. 211.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming, op
voorstel van den Voorzitter, besloten dit agendapunt tot een
volgende vergadering aan te houden.
XVI. Praeadvies op het beroep van C. C. van den Bosch,
tegen de beschikking van Burgemeester en Wethouders van
29 Juli 1931, waarbij hem vergunning is geweigerd tot uit
breiding van de wasch- en strijkinrichting op het terrein
nabij den Zoeterwoudschen Singel, Sectie M No. 1162.
(Zie Ing. St. No. 260.)
De heer Manders zegt, dat deze zaak al dateert van November
1929. Spreker is het, zooals ook aan Burgemeester en Wet
houders bekend is, met de gevonden oplossing niet eens,
doch verwijst voor zijn bezwaren naar het Verslag der zitting
van 25 November 1929. Spreker meent, dat tegenover den
heer van den Bosch en ook tegenover anderen, die in dezelfde
omstandigheden verkeeren, een onbillijkheid begaan wordt,
en hier temeer, doordat meer dan V» van zijn grond zonder
schadevergoeding in beslag genomen wordt. Het standpunt
van het College was eerst, dat hij dien grond kosteloos af
moest staan en bovendien de kosten moest dragen voor aanleg
van de straat, die er nu eenmaal op geprojecteerd was, maar
tenslotte is er genoegen mee genomen, dat hij dien grond