MAANDAG 19 OCTOBER 1931. 381 Minister nog altijd ter. vernietiging kunnen voordragen. Men kan zeggendan spant men de paarden achter den wagen en dan had hij het teuoren kunnen zeggen, maar dan had de Raad in vrijheid kunnen beslissen. De Minister had de wen- schelijkheid kunnen uitspreken, maar daarbij had hij het moeten laten. Spreker vindt het wel heel erg, dat hij dien stok achter de deur gebruikt, om invloed op den Raad uit te oefenen bij belangrijke besluiten; dan draagt de Raad niet meer de verantwoordelijkheid, maar berust die bij een hoogere instantie, de Kroon. De heer de Reede zegt, dat wel vaststaat, dat geen enkel Raadslid, en ook zeker het College niet, tevreden kan zijn met de lijdensgeschiedenis van den Stadhuisbouw, die zeker niet op gulden bladen zal worden geschreven. Het is nu bijna 3 jaar na den brand en er is nog niets gebeurd; men staat thans feitelijk voor den eersten stap. De leden, die daarover opmerkingen en bezwaren hebben gemaakt, hebben zich echter eenigszins schuldig gemaakt aan overdrijving, omdat de bouw van een Raadhuis in een ge meente nu eenmaal een zaak van langen duur is. Er komen zooveel vraagstukken bij ter sprake en er zijn zooveel moei lijkheden op te lossen, dat het te allen tijde tegenvalt om tot een definitief besluit te komen. In Leiden zijn de moeilijk heden van bijzonderen aard, omdat men hier te doen heeft met een historischen gevel, die niet alleen in Leiden en ons land, maar in de geheele wereld groote belangstelling heeft gewekt. Spreker heeft van het begin af sterk gevoeld, dat men dezen gevel nooit mag opofferen dan in de alleruiterste noodzaak. Niettemin betreurt spreker het ook sterk, dat de Minister het schrijveu heeft gezonden, waarin hij de gemente forceert achter den ouden gevel het nieuwe stadhuis te plaatsen. Spreker is het volkomen ,eens met de leden, die in deze daad van den Minister een aantasting van de autonomie van de gemeente zien. Spreker heeft er nog wel een sterkere uitdrukking voor, maar zal die nu achterwege laten, doch hij ziet er wel degelijk in een stap, welke ongemotiveerd is, vooral omdat de Minister niet komt met voorstellen, die het den Raad mogelijk maken te beoordeelen, wat gedaan kan worden, indien de gemeente niet gaat in de richting, welke de Mi nister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen haar wil opdringen. Ofschoon de brief van den Minister koren op sprekers molen is, heeft spreker toch bezwaren tegen dien brief en meent hij, dat het protest, dat daartegen uit den Raad opgaat, niet ernstig genoeg kan zijn. De Raad zal te allen tijde vrij moeten zijn in de beslissing over de plaats, waar het stadhuis zal worden gevestigd. Wanneer de plaats van het vroegere stadhuis wordt aan vaard, is men niet vrij ten opzichte van den ouden gevel. Zoowel om historische als om aesthetische redenen is men dan verplicht den ouden gevel in het bouwplan op te nemen. Het plan, dat de heer Dudok bij den Raad heeft ingediend, schenkt spreker volkomen bevrediging. Op het oogenblik zou spreker bereid zijn het plan-Dudok te aanvaarden en met den heer Dudok in zee te gaan. Het beroep, dat de heer Schüller deed op wat spreker vroeger gezegd heeft, was dan ook volkomen ongemotiveerd, want toen hij spreker te dezer zake den spiegel van het ver leden voorhield, zag spreker daarin zijn portret van het heden. Men moet echter practisch zijn en wanneer vaststaat, dat in den Raad, zooals hij op het oogenblik is samengesteld, geen meerderheid voor het plan-Dudok is te vinden, is het goed, dat Burgemeester en Wethouders enkele andere archi tecten een plan laten maken, om daardoor de groote capa citeiten van den heer Dudok te doen uitkomen en om straks een beslissing mogelijk te maken, die aan een groote meerder heid in den Raad bevrediging schenkt. Mocht de uitslag tegen den heer Dudok zijn, dan heeft de Raad volkomen zijn plicht ook tegenover dezen gedaan. Spreker zou het wel zeer voorbarig vinden, indien men het plan-Dudok van de baan zou schuiven, voordat men verdere stappen deed. Dan zou het vaststaan, dat men den heer Dudok ter zijde zou schuiven en daarvoor heeft de Raad, nadat hij zijn knappe plan heeft ingediend, absoluut geen reden. Indien men het stadhuis bouwt, bouwt men inderdaad, zooals gezegd is, voor de toekomst en men hoopt dan, dat het gebouw er eeuwen zal kunnen blijven staan, voor welk doel het dan ook zal worden gebruikt. In deze restrictie ligt opgesloten, dat het niet noodzakelijk is, dat te allen tijde het stadhuis daarin gevestigd is en daar het niet mogelijk is de kosten van het stadhuis over meer dan 40 jaren te verdeelen, is het ook niet noodig een stadhuis te bouwen, waarvan men kan zeggen, dat het over 200 jaren nog als zoodanig bruikbaar is; waarom zou dit geslacht moeten dragen de kosten, welke billijkerwijze op het nageslacht zouden kunnen rusten. Spreker acht het voldoende, indien de gemeente een stad huis bouwt, dat binnen afzienbaren tijd bruikbaar zal zijn en in dien tijd volkomen aan zijn doel zal beantwoorden. Dat is het geval met het stadhuis, dat gebouwd kan worden op de plaats, die aangegeven is in hat plan-Dudok. Spreker zou het dan ook betreuren wegens de hooge kosten, daaraan verbonden, waarvan men thans geen overzicht heeft, wanneer ook de hoek bij de Koornbrugsteeg daar bij werd gevoegd, zoodat men straks voor de noodzakelijkheid van onteigening komt te staan. Dat is overbodig; men kan dat met minder doen, zonder te knoeien en zonder de zaak op een verkeerd spoor te brengen. Wanneer straks de gemeentebemoeïing uitgebreid wordt, zal elk stadhuis te allen tijde onvoldoende zijn om alle gemeentediensten te herbergen en moet men toch, evenals in het buitenland, op allerlei wijzen expansie zoeken in andere gebouwen. Dat is dan een uitstekende gelegenheid voor de latere bouwmeesters om hun krachten te geven aan hetgeen de gemeenschap dan noodig heeft. De heer Schüller vroeg, hoe spreker tegenover deze zaak staat. Spreker is niet van houding veranderd en is nog steeds dezelfde als vroeger, maar alleen terwille van de practijk en van de moeilijkheden en omdat het noodzakelijk is, niet zijn wil door te drijven, maar om de 35 Raadsleden in staat te stellen allen hun stem uit te brengen, zal spreker meegaan met het voorstel van het College. De heer Huurman kan uiteraard heel kort zijn, omdat dit voorstel vrijwel overeenkomt met dat, hetwelk 2 jaar geleden met warmte door de heeren Parmentier, Wilmer en spreker is verdedigd. Toen heeft de meerderheid tenslotte haar sanctie gegeven aan de door het College voorgestelde enkelvoudige opdracht en men zal kunnen begrijpen, dat het spreker eenigs zins goeddoet, dat het tenslotte aldus geloopen is en dat de meerderheid van het College thans het wenschelijk acht, het besluit tot enkelvoudige opdracht in te trekken en tot het geven van meervoudige opdracht over te gaan. Het is een geweldige moeilijkheid, om het oude terrein voor het Raadhuis te bestemmen en nu reeds te beslissen, of de oude gevel zal worden herbouwd, bijgewerkt en voor een groot deel vernieuwd, dan wel of men een nieuwen gevel zal maken. Nu stellen Burgemeester en Wethouders voor dat is betrekkelijk iets nieuws om zoo noodig het terrein uit te breiden tot de Koornbrugsteeg. Spreker acht het nog niet zoo eenvoudig om een uitbreiding aan Breestraat en Koornbrugsteeg zoodanig te maken, dat zij klopt met den ouden gevel. Het is wel mogelijk, een nieuwen gevel te maken gelijk aan den ouden, beschadigde brokstukken te herstellen en bij te werken, maar dan zal het stuk, dat er bij komt, toch copiewerk worden. Voor het gedeelte aan de Koornbrug steeg zal toch een nieuwen gevel moeten worden gemaakt; het is niet zoo eenvoudig, dien te doen aanpassen bij den ouden. Daarom is het spreker niet duidelijk, waarom het College niet treedt in het voorstel-Wilmer om voor den bouw te bestemmen het oude terrein en een opdracht te geven tot het ontwerpen van een ouden en van een nieuwen gevel. Blijkt het mogelijk een gedeelte van den gevel te doen aanpassen bij datgene, wat van den ouden gevel over is, dan zou de oude gevel behouden kunnen blijven. Blijkt het daar entegen, dat een wanstaltige toestand zou worden geschapen, dan is het gewenscht, dat de Raad zich een denkbeeld kan vormen van een plan, met een nieuwen gevel. Uit den aard van de zaak is het moeilijk een gebouw in modernen stijl op te trekken, als de gevel ongeveer 90 M. lang is. Wellicht zou men echter van het stadhuis een hoek pand kunnen maken door de huizen aan de Koornbrugsteeg af te breken en den steeg te verbreeden. Spreker steU de vraag, of het niet mogelijk is, dat Burge meester en Wethouders alsnog in hun voorstel opnemen de alinea van het voorstel van de heeren Wilbrink, Wilmer en spreker, die betrekking heeft op een plan met een nieuwen gevel. Spreker zou gaarne zien, dat nog hedenavond het terrein voor het nieuwe stadhuis werd bepaald, waardoor men, indien men het voorstel van Burgemeester en Wethouders zou aan nemen, spoedig zou kunnen aanvangen met het sloopen van den ouden gevel, waarvan de steenen zouden kunnen worden opgeborgen, zoodat zij niet meer hebben te lijden van den invloed van de weersgesteldheid. Intusschen bewondert spreker niet de houding van den Minister, die zich met deze zaak heeft bemoeid. Spreker ge looft, dat de voorbeelden, welke de heer Beekenkamp in dit verband heeft aangehaald, wel aanvechtbaar zijn. De heer YerWeij zegt zich te herinneren, dat hij herhaal delijk met verschillende raadsleden heeft gesproken over de huisvesting van de verschillende diensten in het oude stad huis vóór dit was afgebrand en dat men algemeen van oordeel was, dat het gebouw, wat betreft de berg- en werkruimte, niet meer voldeed aan de eischen, welke men tegenwoordig moet stellen. Door de zeer ongewilde omstandigheid yan den

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 23