378
MAANDAG 19 OCTOBER 1931.
opdracht verleend; hij heeft een plan ingediend met de weten
schap, dat hij geen mededingers had; een beslissing over dat
plan is echter nog niet gevallenwanneer de Raad het ver
werpt, is hij natuurlijk weer v,rij; de Raad is niet verplicht,
dat plan te accepteerenhij heett het niet aanvaard, maar
ook niet verworpen en zoolang dat niet gebeurd is heeft de
Raad niet het recht er mededingers tusschen te schuiven.
Ook in dit geval is het College volkomen ontrouw geworden
aan zijn woord tegenover den heer Dudokeen man een man,
een woord een woord; als men iets belooft, moet men dat
nakomen en het is volkomen oneerlijk tegenover den heer
Dudok en tegen de overeenkomst, om toch mededingers te
stellendat is geen behoorlijke behandelingdat mag men
niet verwachten van een College van een gemeente als Leiden.
Nu zegt de heer Manders, dat de heer Dudok nu nog een
kans krijgt in mededinging, maar men kan onder deze om
standigheden niet verwachten, dat hij nog onder de mede
dingers gerekend kan worden; daar zal hij wel feestelijk voor
bedanken. Maar intusschen heeft het gemeentebestuur van
Leiden hem bedrogen.
De heer Donders zegt, dat hij dan maar niet meedoet; dan
stemt de Raad zijn plan nu maar at.
De heer Groeneveld begrijpt wel, dat de heer Donders
graag wil, dat de heer Dudok niet meedoet, maar daar gaat
het niet om; het gaat om de nakoming van een beloftemen
moet eerlijk zijn. Het is niet gebleken, dat het College hier
eerlijk is tegenover den heer Dudok. De heer Manders zegt
nu: er is hem niets beloofd; maar dat is wel waar.
De heer Donders zegt, dat de Raad altijd vrij is geweest.
De heer Groeneveld zegt, dat de Raad volkomen vrij ge
bleven is om zijn plan al of niet te accepteeren; de Raad
heeft het volste recht het te verwerpen, maar dat moet eerst
gebeuren; daarvóór heeft de Raad niet het recht om in strijd
met de overeenkomst van den heer Dudok hier mededingers tus
schen te schuiven; dat is oneerlijk; het College gedraagt zich
onbetrouwbaar tegenover den heer Dudokwat men belooft
moet men doen.
De heer Beekenkamp heeft met de door hem opgesomde
jurisprudentie niets nieuws verteld; de Raadsleden wisten
allen wel, dat Raadsbesluiten door de Kroon zijn vernietigd
om oude monumenten te behouden, maar hij was er met zijn
betoog volkomen naast; hij heeft de zaak onzuiver gesteld;
de heer van Eek stelde haar veel zuiverder en erkende wel
het recht van den Minister om dien ouden gevel te bescher
men als een monument, maar ontkende het recht van den
Minister om de gemeente Leiden voor te schrijven, waar en
hoe zij een nieuw stadhuis zal bouwen.
Dat zijn twee afzonderlijke zaken en daarom was het betoog
van den heer Beekenkamp er precies naast.
De heer Beekenkamp heeft daarbij betoogd, dat door de
beslissing van de Kroon de autonomie van de gemeente in
het geheel niet zou worden aangetast. Spreker heeft dat meer
hooren betoogen, wanneer degenen, die dit zeiden, het eens
waren met de Kroon. Dat is de heer Beekenkamp thans ook,
want hij begon met de verklaring, dat hij was voor het behoud
van den ouden gevel en voor den bouw van een nieuw stad
huis aan de Breestraat. Zijn betoog maakt dan ook op spreker
niet den minsten indruk.
De heer Beekenkamp moet maar eens wachten, tot de Kroon
een besluit neemt, waarmede hij het niet eens is en ook dan
moet hij betoogen, dat de autonomie van de gemeente door
het besluit van de Kroon niet wordt aangetast.
De heer Beekenkamp heeft er aan toegevoegd, dat de
Raad nog volkomen vrij is. Deze bewering maakt op spreker
een allervreemdsten indruk, waar de Minister heeft aange
kondigd, dat onverschillig wat de Raad ook verder mocht
besluiten, hij het Raadsbesluit zou doen vernietigen, indien
het nieuwe Stadhuis niet zou worden gebouwd achter den
ouden gevel.
De heer Wilmer merkt op, dat het er zoo positief niet
staat.
De heer Groeneveld zegt, niet te begrijpen, hoe de heer
Beekenkamp tot een dergelijk betoog kon komen onder deze
omstandigheden. Spreker meent, dat de Raad in het geheel
niet vrij is, dat de Raad deze zaak hier wel kan behandelen
en allerlei beslissingen kan nemen, maar dat ten slotte de
Minister wel voor den Raad zal besluiten. Het komt neer op
een volkomen afschaffen van den Raad. De Minister gaat
zitten op de plaats van den Raad. Nu de heer Beekenkamp
van oordeel is, dat de autonomie van de gemeente niet wordt
aangetast, zijn misschien voorstellen van hem te verwachten
om den Raad af te schaffen en daarvoor een Minister te laten
plaats nemen.
Het verwondert spreker, dat Burgemeester en Wethouders
in hun voorstel zeggen, dat de bebouwing eventueel tot de
Koornbrugsteeg uitgestrekt kan worden. In het plan-Dudok
vonden zij het juist zoo mooi, dat aan de Breestraat de oude
gevel afzonderlijk stond, terwijl aan de Vischmarkt de nieuwe
gevel zou komen, dat beide gevels in stijl wel volkomen met
elkaar in strijd waren, maar dat men ze nooit tegelijk
kon zien.
De heer Goslinga zegt, dat de heer Dudok dat gezegd
heeft.
De heer Groeneveld zegt, dat dit door het College aan
gevoerd is; dat staat ook wel ergens in de stukken; spreker
zal afwachten of het College dit ontkent; dan kan spreker
het altijd nog bewijzen. Spreker houdt vol, dat het College
het zeer mooi vond; het was een ideale oplossing. Ook dat
heeft het College echter losgelaten. Nu blijft de mogelijkheid
open, het stadhuis tot aan de Koornbrugsteeg uit te breiden;
men zal aan den antieken gevel dus een zijgevel krijgen, die
daaraan grenst en vandaar ook zichtbaar is, waarschijnlijk
in modernen stijl, tenzij men het idéé van den heer Bergers
volgt, om afgietsels van den ouden gevel te maken en die
er tegen aan te plakken.
De heer Bergers heeft daarvan niet gesproken.
De heer Groeneveld zegt, dat dan de heer Coster het gezegd
heeft; spreker heeft het in elk geval gehoord.
Natuurlijk zal het wel mogelijk zijn, den ouden gevel voor
den zijkant en den achterkant na te maken; de steen
houwers zijn daar bekwaam genoeg voor; het zou te erg zijn,
wanneer zij, met de vele tienduizenden guldens, aan het
vakonderwijs besteed, het niet even ver konden brengen als
eenige eeuwen geleden. Die oplossing kan spreker echter niet
bekoren; het zal trouwens ook wel niet gebeuren, maar dan
zou de aangrenzende gevel waarschijnlijk modern worden en
dat zou geen mooi gezicht worden; nog kort geleden vond
het College dat ook niet mooi.
Dan is ook nog de vraag, hoeveel tijd deze oplossing zal
vereischen. Er zullen vele winkelzaken onteigend moeten
worden; als de gemeente niet wil geven, wat de onder
nemers vragen, zullen er onteigeningsprocessen gevoerd moeten
worden, en wie voorspelt het einde daarvan? Twee jaar kan
men daarvoor toch wel rekenen; de mogelijkheid dat het
veel langer duurt, is lang niet uitgesloten.
Dan de vraag, wat dat zal kosten. Voor den heer Knuttel
is dat geen vraagstuk maar voor spreker wel. Het zal een
enorm dure oplossing zijn en zeer zeker tonnen kosten. Het
bedenkelijke in het voorstel van het College is, dat men
daarvan niets te weten komt; het is zonder meer een sprong
in het duister; een kosten-raming is er niet bij; in het
geheele stuk kan men geen begrooting vinden. Het College
vraagt niet anders aan den Raad, dan een dergelijk besluit
te nemen en dan moet men maar afwachten wat het kosten
zal. Men voert altijd tegen den sociaal-democraten aan, dat
zij, als zij een voorstel doen, ook moeten aangeven, waar
men het geld vandaan moet halen, maar hier gaat het College
geheel den verkeerden weg op en doet voorstellen, waarvan
zelfs met geen mogelijkheid is te voorzien, wat zij zullen
kosten.
Spreker heeft er zeer veel bezwaren tegen om dergelijke
ondernemingen te onteigenen, wanneer zulks niet dringend
noodzakelijk is. Spreker heeft er geen bezwaar tegen, dat de
gemeente zoo noodig veel geld uitgeeft. De onteigening van
dergelijke zaken is echter een kapitaalvernietiging, terwijl men
bij het doen van uitgaven voor productieve werken ook iets
tot stand brengt.
Indien men aanneemt, dat in het gunstigste geval de ge
meente door de ondernemers niet wordt gestroopt, hetgeen
nog wel eens voorkomt, dan zijn het toch nog altijd onder
nemingen, welke na verloop van tientallen van jaren zijn
opgebouwd tot een zekere kapitaalwaarde, die met de ont
eigening totaal wordt vernield. In het voor de gemeente
gunstigste geval krijgen de ondernemers, wat hun toekomt
voor geleden schade, maar dan zijn zij even ver als toen hun
panden en zaken niet onteigend waren.
De sociaal-democratische raadsfractie heeft deze zaak ernstig
overwogen en heeft gezocht naar een oplossing, welke voor
de gemeente niet zoo kostbaar zou zijn. Zij meent die oplossing
gevonden te hebben.
Spreker kan niet zeggen, dat het plan, hetwelk door de
sociaal-democratische raadsfractie is ingediend, door het
College op behoorlijke wijze is behandeld. Het stuk is wel
ergens anders, maar nog nooit bij de ingekomen stukken van
den Raad afgedrukt, waarbij het toch behoort.
Hoe men ook over de zaak moge denken, men zal niet
kunnen ontkennen, dat sprekers fractie haar taak serieus
heeft opgevat. Toen de tractie tot een conclusie was gekomen,