374
MAANDAG 19 OCTOBER 1931.
het gunstige van de standplaats, waaraan de S.D.A.P. de I
voorkeur geeft. Hetgeen de heer van Eck daarover heeft
gezegd rekent spreker tot de allergrootste ketterijen, die ten
opzichte van den bouw van het raadhuis zijn geuit.
De heer van Eck heeft n.l. erkend, dat de meeste Raads
leden aesthetisch onbevoegd zijn om aan de teekening te
kunnen zien, wat het beste raadhuis zal zijn, terwijl volgens
hem wel iedereen in staat is na te gaan, of een terrein voor
den bouw van een raadhuis goed is.
Geen enkele deskundige zal de laatste bewering willen
onderschrijven. Spreker gelooft, dat het voor een leek moei
lijker is zich voor te stellen, hoe een gebouw in een bepaalde
omgeving zal staan, dan het beoordeelen van een gevel. Dit
heelt de voorlichting van deskundigen in nog grootere mate
noodig dan het beoordeelen van een gevelteekening.
Hoewel spreker zelf niet als autoriteit wenscht te poseeren,
wil hij toch verklaren, dat hij de plaats, die door de S.D.A.P.
voor het raadhuis is uitgezocht, niet zeer aanlokkelijk vindt.
De plaats, welke ook door den heer Dudok geschikt is ge
noemd, n.l. op den hoek van de Steenstraat en de Beesten
markt, komt spreker wel aanlokkelijk voor.
Spreker heeft geen bezwaar tegen het bouwen van het
stadhuis aan de Breestraat. Het is hier echter het kapitalisme,
dat het vinden van een oplossing onnoodig compliceert en
bemoeilijkt, want als men hier niet te maken had met privaat
bezit, bestond de geheele kwestie van de duurte van de
onteigeningen niet. Niet alleen hier, maar in tientallen ge
vallen van stadsverbetering en van behoud van een behoorlijk
aspect van stad en land is het juist het kapitalisme, dat
storend ingrijpt, doordat goede oplossingen ontzaglijk duur
worden gemaakt ten gevolge van het moeten ontzien van
particuliere belangen.
Spreker heeft met eenige bevreemding de kostenbereke
ningen gezien. De berekening van de kosten van het plan-
Breestraat leek spreker zeer geflatteerd tegenover de bereke
ning van de kosten van het plan-Steenstraat. De laatste
berekening was buitensporig hoog. Hier werden op een
onjuiste manier de andere plannen geëlimineerd.
Wat is het bezwaar tegen het uitnoodigen van enkele
architecten? Spreker kan zich niet voorstellen, dat hun aantal
grooter dan drie zal zijn. Het zullen architecten zijn, die een
gevestigde reputatie hebben.
Dit kan klinken, alsof men op deze wijze den veiligsten
weg inslaat. Spreker meent echter, dat velen in bouwkundige
kringen zullen zeggen: dat is niet zoo. Een van de beder
vende invloeden van het kapitalisme is n.l., dat bij maar al
te veel architecten, wier reputatie gevestigd is en die er
zijn, doordat zij veel werk krijgen, de eerste fleur er gauw
af is, dan laten zij het meeste werk doen door hun teekenaren
op hun bureau, die het integreerend deel gereedmaken. De
groote meester legt er de laatste hand aan en geeft aan het
werk zijn cachet. Dat is een van de oorzaken, waardoor het
werk van deze architecten, wanneer zij eenmaal bekend zijn,
hard achteruit gaat en het peil, waarop enkele van hun
werken misschien staan, niet gehandhaafd blijft.
Wanneer men nu bepaalde architecten uitkiest, dan krijgt
men bovendien, dat aan bepaalde richtingen de voorkeur
gegeven wordt, terwijl men nog niet weet, wat zij zullen
presteeren. Spreker kan wel gerust zeggen, dat een, van wien
nagenoeg vaststaat, dat hij onder de uitgenoodigden zal zijn,
is de heer Kropholler, die ook is aanbevolen door een aantal
van die intellectueelen. Nu ontkent spreker niet, dat ook de
heer Kropholler als architect zijn verdiensten heeft gehad,
maar in iemand, die in staat is iets te bouwen als het stad
huis in Waalwijk, dat totaal afwijkt van zijn vroegere rich
ting, met die gekke kastjes er aan, zou spreker in de aller
laatste plaats vertrouwen hebben, om hem het ontwerpen
van een plan voor een Raadhuis hier op te dragendat is
niet iemand, van wien iets in den geest van dezen tijd te
verwachten is.
Wat nu sprekers voorstel betreft, hij staat tegenover deze
•zaak zeer sceptisch en hij verwacht niet, dat de Raad het
zal aannemen, maar hij verwacht er ook niet zulke wonderen
van bij aanneming; het geeft iets meer kans, omdat men dan
van zeer verschillende kanten tenminste weer eens geheel
nieuwe aspecten en ideeën kan krijgen, zoodat men een over
zicht krijgt van het beste.
Tegen sprekers voorstel is uit tweeërlei oogpunt bezwaar
gemaakt. Allereerst zou men krijgen zoovele ontwerpen en
de Raad zou toch niet in staat zijn er een uit te zoeken; er
moest weer een jury benoemd worden en hoe zou die samen
gesteld zijn. Spreker geeft toe, er zijn natuurlijk moeilijk
heden; de Raad kan natuurlijk geen keuze doen uit die
ontwerpen, maar moet een advies krijgen. Maar wanneer
men straks een paar architecten zal kiezen, om die opdracht
te geven, dan geldt daarvoor precies hetzelfde; dat vereischt
ook een advies van anderen en dan heeft men een min of
meer blind vertrouwen in personen en hier gaat het om een
vertrouwen in daden, die men voor zich heeft. Wanneer
personen worden voorgedragen, zullen veel meer partijdigheid,
het kijken naar bepaalde namen, persoonlijke gevoeligheden
en wrijvingen, ook zelfs politieke meeningsverschillen in het
spel zijn, dan wanneer men een concreet ding gemotiveerd
goed of af moet keuren. Spreker zegt niet, dat het altijd goed
zal afloopen; het loopt met prijsvragen dikwijls heel gek,
zooals in Rotterdam, waar geen enkel der 6 ontwerpen vol
deed en men tenslotte het slechtste maar genomen heeft;
maar volgens sprekers voorstel heeft men tenminste het
mogelijke gedaan. Een ander bezwaar tegen sprekers voorstel
was, dat aanneming de zaak nog zoozeer op de lange baan
zou schuiven; spreker kan niet inzien, dat dit zooveel langer
zou duren dan het voorstel van het College. Een architect,
die het niet al te volhandig heeft, hetgeen in dezen tijd wel
regel zal zijn, kan toch in enkele maanden zoo'n ideeënontwerp
klaar hebbenwanneer men 2 of 3 architecten uitnoodigt,
krijgt men toch weer een voorontwerp en een definitief
ontwerp; gezien hoe gauw die dingen hier in den Raad be
handeld worden, gaat daar ook een heele tijd overheen.
Misschien zal het in totaal 2 of 3 maanden langer duren,
maar dan heeft men ook veel meer kans, dat er iets goeds
uitkomt, dan bij het voorstel van het College, waarbij die
kans uiterst gering is.
Spreker heeft met opzet nagelaten de kwestie van het al
of niet behouden van den ouden gevel en van de plaats aan
de Breestraat in zijn voorstel op te nemen. Het is het beste
dit over te laten aan de architecten, die zullen inschrijven.
Zij weten in welke richting hier de voorkeur gaat en zullen,
om hun kans te vergrooten, waarschijnlijk wel trachten een
oplossing voor den ouden gevel te vinden. Zou er een architect
zijn, die zei: ik doe dat niet, dan zou daarin misschien het
bewijs zijn te vinden, dat men te doen heeft met een man,
die met groote overtuiging optreedt en in sterke mate weet,
wat hij wil.
Spreker neemt tegenover dien gevel een zeer opportunistisch
standpunt in. Spreker zou niet graag zonder dringende nood
zaak een belangrijk historisch monument doen verdwijnen.
Spreker meent echter, dat de waarde van hetgeen over is
van den ouden gevel zeer overdreven wordt gezien. Hetgeen
er thans nog van staat, is niet zoo heel belangrijk. Het wordt
dus een kwestie van meer en minder. Acht een architect het
ten slotte mogelijk hetgeen er nu nog staat in een nieuwen
gevel te verwerken, dan is spreker gaarne bereid dat plan te
aanvaarden. Men kan volstrekt niet zeggen, dat dit onmogelijk
is. In vroegere eeuwen zijn dikwijls de schijnbaar meest met
elkaar strijdende bouwstijlen in een gebouw vereenigd, zonder
dat het iets stuitends gaf, indien zij maar op behoorlijke
wijze uitgevoerd zijn. Spreker behoeft hiervoor slechts de
aandacht te vestigen op het Dogenpaleis in Venetië.
Indien echter een ontwerp zou worden ingediend, waarvan
men zou moeten zeggendit staat werkelijk boven alle andere
hiervan gaat kracht uit en indien de ontwerper den ouden
gevel zou willen doen verdwijnen, acht spreker het gewenscht
den ouden gevel op te offeren. Wat het zwaarst is, moet
het zwaarst wegen.
Met eenige bekommering zal spreker zien gebeuren, dat
een stadhuis, waarin de oude gevel niet wordt opgenomen,
aan de Breestraat verrijst. Niet, dat spreker een modernen
gevel aan de Breestraat zoo bezwaarlijk vindt, maar wel
vreest hij, dat men voor het stadhuis het noodlottige pleintje
zal maken voor de verkeersverruiming. Door het terugspringen
van de gevellijn zal men een aspect verkrijgen, dat men niet
moet hebben. Een stadhuis behoort aan de straat gebouwd
te zijn of vrij te staan, maar het moet niet half vrij staan
en aan den anderen kant den indruk wekken van een inge
bouwd stadhuis te zijn. Als afschrikwekkend voorbeeld kan
hierbij gelden het gebouw van de Universiteitsbibliotheek aan
het Rapenburg.
De heer Wilmer spreekt zijn waardeering uit voor het
voorstel van Burgemeester en Wethouders, ook al voldoet
dit voorstel voor een belangrijk deel niet aan zijn verwach
tingen.
Na de discussies, welke hedenmiddag gevoerd zijn, schijnt
het spreker niet overbodig te verklaren, dat men ook een
standpunt kan waardeeren, al is men het daarmede niet of
niet geheel eens.
In het voorstel van Burgemeester en Wethouders en dat,
hetwelk de heeren Huurman en Wilbrink met spreker op
8 Juni j.l. hebben ingediend, vallen drie overeenkomstige
elementen te onderscheiden.
Allereerst de plaats waar, dan de vraag: enkelvoudige of
meervoudige opdracht en in de derde plaats de vraag: hoe
moet de opdracht zijn.
Wat de twee eerste punten betreft, komt het voorstel van
het College ongeveer overeen met het voorstel van de heeren
Huurman, Wilbrink en spreker van 8 Juni j.l.
Wat betreft de plaats, stellen ook Burgemeester en Wet
houders nu voor, als plaats te kiezen het terrein aan de