MAANDAG 19 OCTOBER 1931. 369 De heer Schüller herhaalt, dat er Vertrouwelijk boven staat. Burgemeester en Wethouders kunnen dat stuk echter aan den Raad overleggen; dat is een klein kunstje. Het is spreker dus onbegrijpelijk, hoe dat tot stand gekomen is. Op 8 Maart 1930 diende de heer Dudok zijn nota betref fende de terreinplannen in, dus los van het Stadhuis. Het College diende zijn voorstel in op 27 Juni 1930 (Ing. St. No. 120), dat in de Raadszitting van 7 Juli 1930 aan de orde is gesteld. Burgemeester en Wethouders hebben dus niet minder dan 4 maanden noodig gehad om het plan inzake de terrein keuze in den Raad te doen behandelen. Als er hier sprake is van traineeren, dan is dat niet geschied door den Raad, maar door het College! Ook is de wijze, waarop het plan der sociaal democraten weer is behandeld, beneden alle critiek. In die vergadering van 7 Juli 1930 is met 21 tegen 12 stemmen aangenomen een voorstel van de heeren Wilbrink, Wilmer en van Es, om deze zaak opnieuw aan te houden. Daarvan is ook weer niet de Raad de schuld, maar de zeer slechte wijze van werken van Burgemeester en Wethouders. Op 6 Juli 1930 diende de heer Dudok dan zijn schetsplan in, dat in Augustus 1930 door het College openbaar is gemaakt. Op 12 Mei 1931, bij Ingekomen Stuk No. 129, dienen Bur gemeester en Wethouders een voorstel in, niet om het plan- Dudok te behandelen, maar om een commissie van beoor deeling voor dat plan te benoemen. Dit voorstel komt in behandeling in de Raadszitting van 8 Juni 1931. Het College heeft dus, na de indiening van het plan-Dudok, niet minder dan 10 maanden noodig gehad om spreker kan het niet anders uitdrukken dat plan in het openbaar te laten afmaken en de gelegenheid te geven achter de schermen te werken. Als er sprake is van traineeren en saboteeren, dan is het niet bij den Raad, maar bij Burgemeester en Wethouders, die in deze 8 maanden geen vinger hebben uitgestoken om het planDudok in behandeling te brengen of een andere uitspraak van den Raad, in welken vorm ook, te krijgen. Tijdens de behandeling van genoemd voorstel hebben de heeren Wilmer, Wilbrink en Huurman voorgesteld om de zaak aan te houden en een meervoudige opdracht te geven aan architecten. Er wordt den sociaal-democraten verweten, dat het hun schuld is, dat dit voorstel van die drie heeren is aangenomen, en zij zelf voor een meervoudige opdracht zijn geweest. De heer Splinter voegt spreker toe, dat hij dit niet heeft gezegd. De Wethouder heeft wel degelijk beweerd, dat de sociaal democraten zelf hadden medegewerkt tot het doen uitbrengen van praeadvies door Burgemeester en Wethouders over een voorstel in zake het geven van een meervoudige opdracht. De sociaal-democraten hebben dat echter niet gedaan om te komen tot een meervoudige opdracht, maar omdat anders dien dag hun voorstel onder den voet zou zijn geloopen. Dit verwijt is dus ongegrond. Spreker hoort zeggen, dat den sociaal-democraten in dit opzicht niets verweten wordt, maar dit is wel het geval, want Burgemeester en Wethouders zeggen in het thans ver schenen praeadvies, dat gebleken is, dat de Raad in meer derheid staat op het standpunt van een meervoudige opdracht, daarbij dooiende op de medewerking van de sociaal-democraten bij de aanneming van het voorstel van den heer Wilmer c.s. De heer Splinter weet zeer goed dat hij, toen spreker in de Commissie van Fabricage er naar vroeg, antwoordde: welnu, laat het zoo maar wezen, dan houd ik mij aan de voorstellers vast. Spreker heeft toen nog gevraagd, of die heeren hun geheele fracties achter zich hadden. De heer Splinter, die wist dat dit het geval was en alles zich in kannen en kruiken bevond, had in het begin wel kunnen zeggen: laten wij er maar niet over praten, want de meerderheid, de macht beslist weer, niet het redelijk verstand, zooals het behoort. Ter bestrijding van het voorstel van den heer Wilmer c.s. in zake het geven van een meervoudige opdracht zeide de heer Bosman in de Raadszitting van 8 Juni 1931 (bl. 268): »Spreker betreurt dit, omdat zoodoende van het stadhuis vraagstuk een partijzaak wordt gemaakt. Spreker moet dus aannemen, dat, indien deze drie leden dit voorstel doen, zy hun geheele partij achter zich hebben." »De heer Splinter: Mij niet." Bij dat voorstel stond de heer Splinter dus niet achter zijn fractie; de meerderheid was dus toen niet aanwezig. De heer Splinter zeide in diezelfde Raadszitting (bl. 271): »De heer Splinter zegt dat de quaestie, waar de geheele zaak om draait, deze is, dat in de Raadszitting van 7 Juli 1930 de heeren Wilmer, Wilbrink en van Es juist hebben voor gesteld, de critiek op het plan-Dudok nu eens gelegenheid te geven om los te komen; dan zouden Burgemeester en Wet houders met een prae-advies komen. Dat is nu juist de groote moeilijkheid. De critiek is losgekomen, zoowel van vóór- als tegenstanders; spreker zal daarop niet verder ingaan; dit heeft nu natuurlijk geen zin. Burgemeester en Wethouders hebben naar aanleiding van de critiek, die over dat plan is losgekomen, gemeend noodig te hebben een onpartijdige commissie van advies. Voorheen was die niet noodig! Er is wel gezegd, dat die commissie niet onpartijdig was, maar spreker heeft ook in de Commissie van Fabricage, toen dat naar^voren gebracht was, gezegd, dat het hem persoonlijk goed was, alsmenanderepersonen daarvoor wist. Burgemeester en Wethouders hebben die namen naar voren gebracht, in de vaste overtuiging, dat het werkelijk personen zullen zijn, die zich niet zullen laten leiden door de vraag: vóór of tegen het plan-Dudok, maar alleen door de vraag: wat is het beste en wat moet het eigenlijk zijn. De heer Huurman zeide wel, dat hij stemmen had hooren opgaan, dat in het College geen eenstemmigheid heerschte, maar dit voorstel, om ƒ3000.toe te staan, om het plan-Dudok door een commissie te doen beoordeelen, is door het geheele College con amore aangenomen, omdat het meende dat het, om een prae-advies te kunnen uitbrengen, in de eerste plaats noodig had een advies. Men behoeft er heusch niet aan te twijfelen, dat dit voorstel con amore door het geheele College wordt gedaan; waarom zou spreker dit zeggen, als bet niet waar was? Juist omdat Burgemeester en Wethouders advies aan den Raad moeten uitbrengen, stellen zij beoordeeling van deze zaak door een onpartijdige commissie op prijs. Nu hebben Burgemeester en Wethouders prae-advies aan den Raad toegezegd; door de critiek, die is geuit, willen Burgemeester en Wethouders deskundig advies inwinnen, om tot den Raad te kunnen zeggen: dat plan is zus of zoo en het kan geamendeerd worden of niet. Dat is de geheele gang van zaken; spreker wijst daarop nadrukkelijk, waar hij, zooals de heer Parmentier zooeven zei, in het begin heeft gestaan op het standpunt van meervoudige opdracht; dat is zoo; daar neemt spreker geen woord van terug, maar hij heelt ook de bezwaren daartegen genoemdhet zou te ver voeren, deze geheele zaak weer naar voren te brengen, maar spreker heeft in December 1929, toen de beslissing om het ontwerpen van plannen aan den heer Dudok op te dragen, is gevallen, duide lijk naar voren gebracht dat, als het plan-Dudok hem niet zou aanstaan, hij zich de volle vrijheid voorbehield om even tueel mede te werken aan een meervoudige opdracht." Dat was noodig, omdat het College nog steeds stond op het standpunt van de enkelvoudige opdracht. Thans heeft het College, blijkens zijn praeadvies, die commissie niet meer noodig en kan het blijkbaar het plan-Dudok zonder commissie laten veroordeelen. De heer Splinter zegt, dat dat nog komt. De heer Schüller zegt, dat men dus later nog een spelletje krijgt; het drama is dus nog niet afgeloopen. De heer Man- ders zegt nu, dat dit een heel lang bedrijf is, maar het College heeft er 10 maanden voor noodig gehad en allicht mag spreker dan uur gebruiken. De heer van Es zegt, dat het College toch al dien tijd niet gepraat heeft. De heer Schüller zegt, dat deze opmerking van den heer van Es getuigt van het niet begrijpen van sprekers betoog, of het niet willen begrijpen, zoo als wij dit van den heer van Es gewend zijn. Vandaar dat spreker op deze onbenullige opmerking van den heer van Es niet verder zal ingaan. De Wethouder heeft vervolgens ter bestrijding van het voorstel van den heer Wilmer c.s. ock dit gezegd: »Het voorstel-Wilmer c.s. is echter te vroegtijdig ingediend, waarom Burgemeester en Wethouders er dan ook bezwaar tegen hebben het om prae-advies te nemen. Spreker geeft den heer Wilmer c.s. in overweging het voorstel terug te nemen. Anders zullen Burgemeester en Wethouders voor stellen dit voorstel aan te houden, totdat over het plan-Dudok prae-advies zal zijn uitgebracht. Resumeerende verklaart spreker, dat Burgemeester en Wet houders niet bereid zijn het voorstel-Wilmer c.s. om prae advies te nemen, omdat zij meenen, dat de tijd daarvoor nog niet rijp is. Mocht later blijken, dat het wenschelijk is meer architecten uit te noodigen, dan kan het voorstel-Wilmer c.s. opnieuw aan de orde worden gesteld en dan kunnen Burge meester en Wethouders er wel prae-advies over uitbrengen." Men ziet dus een stelselmatig zich teweerstellen van het College tegen een meervoudige opdracht. Nu komt ineens die brief van den Minister. Spreker meent niet erg onbescheiden te zijn, als hij eens deze vraag stelt aan den Voorzitter van den Raad: is deze brief een uitvloeisel van een bezoek of bezoeken van u, in welke kwaliteit ook, aan den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen of staat deze brief geheel los van bezoeken of besprekingen van u of het College aan of met dien Minister? Het is wel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 11