368 MAANDAG 19 OCTOBER 1931. meervoudige opdracht voor den bouw van een kerk te Amsterdam te aanvaarden, toen hem bleek, dat hij zich niet persoonlijk op de hoogte zou kunnen stellen van de bijzondere wemchen van het Kerkgenootschap en in de jury slechts twee leden van den Kerkeraad zouden zitten. Inderdaad moet men voor de totstandbrenging van een goed werk een intieme samenwerking met den architect kunnen hebben, zoodat hij zich persoonlijk op de hoogte kan stellen van datgene, waaraan de gemeente behoefte heeft." »De heer Huurman. Maar de'man brengt zijn karakter mee". »De Voorzitter zegt, dat dat hem juist wel eens kan weerhouden de opdracht te aanvaarden." Spreker komt nu tot het gesprokene door den Wethouder Goslinga, die ook te vuur en te zwaard in die vergadering de enkelvoudige opdracht heeft verdedigd. Üp bladz. 251 van de Handelingen van 1929 leest men het volgende: »De heer Goslinga zegt, niet in opdracht van het College, doch persoonlijk, dat, zooals de heer Parmentier zeide, onder scheidene leden van het College aanvankelijk gevoelden voor een meervoudige opdracht, onder wie ook spreker; spreker schaamt zich daar niet voor. Toen dit vraagstuk voor het eerst in het College werd bekeken, meende spreker inderdaad, dat het het beste op te lossen was door een meervoudige opdracht of door een z.g. besloten prijsvraag; spreker was van dat denkbeeld nog niet geheel af, toen die bewuste con ferentie met de Commissie van Fabricage plaats greep; anders kon de heer Parmentier dat niet weten." en verder: »In het College is spreker later, vooral op de gronden, die door den Burgemeester zijn ontwikkeld, tot de overtuiging gekomen, dat de enkelvoudige opdracht het beste middel was om tot het doen van den eersten stap te komen. Spreker is zelfs door de verdere behandeling en de discussies zoover gekomendat hij de verwerping van de enkelvoudige opdracht meer zou betreuren dan de verwerping van de keuze van den genoemden architectdie los staat van de vraag, of men een enkelvoudige opdracht zal geven." vervolgens «Spreker heeft bezwaar tegen de meervoudige opdracht (en dat geldt ook tegen het voorstelParmentier en Spendel) omdat het gemeentebestuur, voordat het tot deze opdracht komt, over allerlei kwesties van stedebouwkundigen aard moet beslissen zonder advies, terwijl wij juist over die zaken advies zoo noodig achten." »De heer Spendel zegt, dat dit juist niet is gebeurd". »De heer Goslinga zegt, dat dit nog moet gebeuren, en wel door het voorstel van Burgemeester en Wethouders; bij een meervoudige opdracht moet men over allerlei quaesties be slissen, vóórdat men advies heeft gehad van den toekomstigen architect, die van zoo ingrijpenden en moeilijken aard zijn, dat spreker daarover gaarne advies zou hebben van een des kundigen bouwmeester; over allerlei moeilijke vraagstukken moet vooraf beslist worden en daarom acht spreker deze oplossing de beste. Het cijfer van IJ millioen is niet geheel uit de lucht komen vallen. Ongeveer 12 ton is ontvangen van de assurantie van het oude Raadhuis; even tevoren was IJ ton gevoteerd voor de verbouwing van het oude Raadhuis, welk bedrag niet is uitgegeven, behalve voor een zeer gering gedeelte; de rente winst schat spreker op IJ ton; als men lang praat, wordt het natuurlijk meer, elke week ƒ1000.Bovendien was men er in het oude Raadhuis met die verbouwing van IJ ton niet geweest, maar had aan de Vischmarkt ook nog een groote verbouwing moeten plaats hebben. Nu komen er nog onkosten bij voor bouwgrond, maar dat men beter geoutilleerd en geor ganiseerd en een moderner Stadhuis krijgt, met betere huis vesting, moet toch ook wat waard zijn. Hu is het mogelijk, dat het tegenvalt, maar men doet zeer verstandig door tegen over iedereen zeer krachtig aan dat cijfer van ij millioen vast te houden; doet men dat niet en zegt men, dat geld geen rol speelt, dan komt bij de ramp, die op 12 Februari j.l. Leiden getroffen heeftnog een financieele ramp; daartegen hoopt spreker te waken zooveel als in zijn vermogen is." Tot heden heeft spreker daarvan niet veel kunnen bemerken. De heer Romijn heeft o.a. het volgende gezegd: Dit heeft spreker eenigszins verbaasd en de geheimzin nigheid, die hij eerst aanwezig dacht bij het College, gevoelt hij nu meer bij de oppositie. De argumenten, die door de oppositie tegen de enkelvoudige opdracht naar voren zijn gebracht, kunnen niet opwegen tegen de argumenten, die Burgemeester en Wethouders er voor hebben aangevoerd". Spreker zal nu gaarne eens de argumenten van den heer Romijn voor de meervoudige opdracht hooren. De heer de Reede heeft o.a. dit gezegd: «Spreker kan in dit voorstel niet veel meer zien dan een adviesvoorstel; de Raad zal tegenover de ontwerpen van den heer Dudok geheel vrij staan; spreker wil daarmee echter niet zeggen, dat de Raad ook tegenover den heer Dudok vrij zal zijn; tenslotte brengt de goede trouw mede, dat men zeer goede argumenten zal moeten hebben om de voorstellen van den heer Dudok ter zijde te schuiven. Daar de Raad ondes kundig is, zal hij zichzelf een groote beperking moeten opleggen en dat valt niet zoo moeilijk, omdat de heer Dudok zijn taak meester is. Daarom meent spreker vóór dit voorstel te moeten stemmen." Spreker zal nu even nagaan wat in de vergadering van den Raad van 16 December 1929 is gebeurd. De heer Parmentier heeft toen een voorstel gedaan om alsnog een commissie irt te stellen, welke Burgemeester en Wethouders en den Raad zou adviseeren over de vraag wat het beste was, een enkel voudige dan wel een meervoudige opdracht. Nu is het eigenaardige dat de Wethouder toen zoozeer over tuigd was van de wenschelijkheid van een enkelvoudige op dracht, dat hij alles, wat daartegen in gebracht werd, dus ook in de motie-Parmentier, beschouwde als een wantrouwen in zijn beleid; de heer Splinter zeide toen (bl. 264): «Spreker ziet in deze motie een blijk van wantrouwen in zijn beleid en zij is dan ook onaannemelijk voor hem." In diezelfde vergadering zeide de heer de Reede (bl. 264): «Wat moet men meer hebben dan dat hij d. i. de heer Dudok in samenwerking met het College van Burgemeester en Wethouders en den Raad aan den arbeid gaat en de pun ten zal ter sprake brengen, die voor den Raad van groot belang zijn? Van een commissie van deskundigen verwacht spreker niets. Hij kan zich met vertrouwen overgeven aan de voorlichting van den heer Dudok en zal daarom stemmen tegen de motie van den heer Parmentier." De heer Splinter zeide toen nog (bl. 270): «De heer Splinter heeft daarom gezegd: het is vóór alles noodig, dat de Raad met de een of anderen architect, een deskundige, samenwerkt. Deze architect maakt een schetsplan en na eenigen tijd zal hij kunnen opgeven hoeveel en welke grond alsnog noodig is. Burgemeester en Wethouders zullen dan op hun beurt tot den Raad zeggen: hier is een schets, die en die grond is noodig en moet aangekocht of onteigend worden; hoe denkt gij er over? Van a tot z zal dan overleg met den Raad plaats hebben." En verder «Tenslotte wenscht spreker een woord van dank te richten tot de heeren Romijn en de Reede, alsmede tot de andere leden, die het voorstel van Burgemeester en Wethouders heb ben verdedigd, maar in het bijzonder tot den heer Romijn, die in de vorige vergadering op zoo'n uitnemende wijze het voordeel van enkelvoudige opdracht heeft uiteengezet en aan getoond, hoe hij juist bij de oppositie iets geheimzinnigs voelde." Toen nu eenmaal in die vergadering de beslissing, om de opdracht aan den heer Dudok te geven, gevallen was, had spreker er zeer veel belang bij om te weten, welke opdracht aan den heer Dudok gegeven was. Nu mag spreker aannemen, dat ook andere Raadsleden, die in commissies zitten, die Burgemeester en Wethouders voorlichting en advies moeten geven, te allen tijde de bescheiden ter beschikking worden gesteld, noodig voor een behoorlijke beoordeeling en een be hoorlijk advies. Toen spreker dan ook in de commissie vroeg, inzage te mogen krijgen van de opdracht aan den heer Dudok, kreeg hij eerst een stukje papier, waarop niets anders stond, dan dat den heer Dudok kennis werd gegeven, dat de Raad d.d. 16 December 1929 besloten had, onder bepaalde voorwaarden, den heer Dudok het plan te laten ontwerpen. Toen zeide spreker tot den Wethouder, dat dat niet de opdracht was, maar een kennisgeving en hij vroeg, wat Burgemeester en Wethouders aan den heer Dudok hebben opgedragen, wat deze moest gaan doen, welke de ruimte was en wat hij mocht besteden, enz. Na heel lang mieren kreeg spreker eindelijk weer een stukje papier; door wie dit verzonden en aan wie het gericht was, weet spreker niet; er stond alleen Vertrouwelijk boven. Maar, als dat dan de opdracht is, hoe komt het dan, dat de heer Dudok een toren gebouwd heeft; daarvan staat in die geheele opdracht niets. De heer Splinter. Ontworpen, niet gebouwd. De heer Schüller zegt, dat men nu niet zijn woorden moet gaan zitten; in elk geval is den heer Dudok niet opgedragen, er bij zijn ontwerp rekening mede te houden, dat er een toren moet komen. De heer Wilmer zegt, dat dat er bij hoort. De heer Schüller ontkent dit. De heer Huurman zegt, dat de heer Schüller al zooveel voorgelezen heeft; kan hij dit nu ook niet even voorlezen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 10