im<i:kon em stdkkxh. GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 153 N°. 247. Leiden, 8 October 1931. In ons voorstel van 12 Mei j.l. (Ingek. Stukken No. 129), gaven wij Uwe Vergadering in overweging: a. te besluiten, dat het aan de sociëteit „Amicitia" in erfpacht uitgegeven terrein niet voor den stadhuisbouw zou worden bestemd en dat mitsdien noch het in het voorstel van de heeren Schüller c.s. aangegeven terrein aan de Lammermarkt, noch het terrein, te verkrijgen door amo- veering van de bouwblokken tusschen Steenstraat, Beesten markt, Nieuwe Beestenmarkt en Rijnsburgersingel als terrein voor het maken van het plan zonder behoud van den ouden gevel zou worden aangewezen; b. uit het Stadhuisfonds een bedrag van 3.000.te onzer beschikking te stellen, ten einde ons College in de gelegenheid te stellen het advies in te winnen van eene Commissie van eenige onpartijdige deskundigen over het door den heer Dudok in Augustus 1930 ingediende plan voor den bouw van een nieuw Raadhuis met behoud van den ouden gevel en wel over het plan op zichzelf, alsook in het bijzonder wat betreft zijne aanpassing aan de om geving, welk deskundig advies, waarin de Commissie op baar verzoek ook de keuze van het terrein voor den bouw van het nieuwe Raadhuis mocht betrekken, te zijner tijd aan U zou worden overgelegd. In Uwe Vergadering van 8 Juni d.a.v. werd dit voorstel aan de orde gesteld. In behandeling kwam het echter niet, aangezien op voor stel van de heeren van Eek, Schüller en Groeneveld werd besloten het desbetreffende punt van de agenda aan te houden, totdat schriftelijk praeadvies zou zijn uitgebracht over een als het ware op het laatste moment ingediend voorstel van de heeren Wilmer, Huurman en Wilbrink van den volgenden inhoud: „De Raad besluit: 1. den heer Dudok uit te noodigen, een plan voor een stad huis te ontwerpen zonder ouden gevel; 2. enkele andere nader door den Baad aan te wijzen archi tecten uit te noodigen, plannen te ontwerpen voor den bouw van een stadhuis met of zonder den ouden gevel bj met en zonder den ouden gevel; 3. voor den bouw met ouden gevel aan te wijzen het terrein van het reeds ingediende plan-Dudok; 4. voor den bouw met nieuwen gevel aan te wijzen ditzelfde terrein, zoo noodig uitgebreid tot aan de Koornbrugsteeg.'''' Gevolg gevende aan de tot ons College gerichte uitnoodi- ging, om over dit voorstel praeadvies uit te brengen, kunnen wij U mededeelen, dat wij volkomen instemmen met het in het voorstel-Wilmer c.s. vervatte denkbeeld, om als pliats voor het nieuwe Raadhuis in elk geval het terrein aan de Breestraat aan te wijzen. Ook eene eventueele uitbrei ding van het terrein naar de zijde van de Koornbrugsteeg, mede met het oog op eene eventueele verbreeding van die steeg, willen wij gaarne in overweging nemen, In de toelichting van ons zooeven aangehaald voorstel van 12 Mei 1931 hebben wij reeds, onder vermelding en overlegging van de adviezen van den Directeur van Gemeente werken en den heer Dudok uiteengezet, waarom wij het voorstel-Schüller c.s., om een terrein aan de Lammermarkt aan te wijzen als bouwterrein voor het door den heer Dudok te ontwerpen tweede plan voor den bouw van een nieuw Raadhuis (het plan zonder behoud van den ouden gevel), absoluut verwerpelijk achtten, terwijl wij tevens aangaven, dat ook van het plan-Steenstraat (terrein te verkrijgen door amoveering van de bouwblokken tusschen Steenstraat, Beestenmarkt, Nieuwe Beestenmarkt en Rijns- burgersingel) moest worden afgezien. Met zoovele woorden concludeerden wij toen nog niet, dat het nieuwe Raadhuis naar onze meening in elk geval op het terrein aan de Breestraat zou moeten worden gebouwd, doch uit ons betoog vloeide zulks reeds voort. De plaats van het oude Raadhuis lijkt ons de heer Dudok zegt het zoo kort en kernachtig in zijn advies de historische en logisch in het stadsplan passende raadhuisplaats. Gaan wij derhalve wat de plaats betreft volkomen accoord met het voorstel-Wilmer c.s., geenszins is dit het geval met de gedachte, om den heer Dudok en enkele andere nader door den Raad aan te wijzen architecten uit te noodigen, plannen te ontwerpen voor den bouw van een stadhuis ook zonder behoud van den ouden gevel. Aanneming van dit onderdeel van het voorstel meenen wij met den meesten aandrang te moeten ontraden. Wij zien volstrekt niet voorbij, dat indertijd door U, overeenkomstig ons voorstel, besloten werd architect Dudok opdracht te verleenen tot het ontwerpen van twee plannen voor den bouw van een nieuw Raadhuis, en wel één met en één zonder behoud van den ouden gevel, doch in het stadium, waarin het Raadhuisvraagstuk momenteel verkeert, verdient het geen aanbeveling thans nog opdrachten te verstrekken tot het maken van plannen zonder behoud van den ouden gevel. Ook de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen is blijkens zijn ter visie liggend tot ons College gericht schrijven van 25 Juli j.l. een zelfde gevoelen toegedaan. Wij meenen het beste te doen die missive hier in extenso aan te halen: „Het vraagstuk van den stadhuisbouw in Uwe gemeente, „welks behandeling en ontwikkeling ik met groote belang stelling volg, geeft mij aanleiding het volgende onder Uwe „aandacht te brengen. „De raad besloot het voorstel van de heeren Wilmer, „Huurman en Wilbrink in handen van Uw College te „stellen om praeadvies. Dit voorstel heeft tot strekking „verschillende architecten, waaronder den heer Dudok, op- „nieuw plannen te doen maken, eenerzijds met behoud van „den ouden gevel, maar anderzijds ook zonder dezen. Het „maakt alleen melding van het terrein van het reeds inge diend plan-Dudok (al dan niet uitgebreid tot aan de „Koornbrugsteeg). Voor zoover uit dit laatste afgeleid mag „worden, dat de Raad inmiddels althans tot de conclusie „is gekomen, dat op deze plek in elk geval een aan be hoorlijke eischen voldoend stadhuis kan komen zoodat „niet meer aan een ander terrein behoeft te worden gedacht, „zou dit met betrekking tot het blijven voortbestaan van „den ouden gevel voor mij een geruststelling inhouden, „ware het niet, dat juist de toevoegingen „zonder den „ouden gevel" en „met nieuwen gevel" in de redactie van „het voorstel mij met zorg vervullen. Deze woorden toch „wijzen er op, dat men ook nu nog met de mogelijkheid „van opoffering van den ouden monumentalen gevel „rekening blijft houden. „Natuurlijk is de raad vrij de beslissing te nemen, die „hij het meest in het belang van de gemeente acht; kan „hij zich niet vereenigen met het door den heer Dudok „ingediend plan, dan zal niemand verlangen, dat hij dit „niettemin aanvaardt. Echter kan aan dit ontwerp, hoe „men ook n.oge denken over de vraag, of het in zijn vorm geving wel een voldoende bevredigende aansluiting bij de „omgeving brengt, m.i. de verdienste niet ontzegd worden, „dat het althans de mogelijkheid heeft aangetoond om op „dit terrein met behoud van den ouden gevel een behoorlijk „stadhuis op te richten. Men kan een tegenstander zijn van „den stijl van den heer Dudok en vinden, dat deze zich „niet eigent om in dit gedeelte van Leiden op zoo in het „oog springende wijze tot uiting te worden gebracht, maar „men kan. dunkt mij, niet ontkennen, dat zijn project een „bouwkundige bevestiging is van de indertijd door de Rijks commissie voor de monumentenzorg reeds uitgesproken „meening, dat op deze plek het nieuwe stadhuis weer kan „verrijzen en dat de oude bewaard gebleven gevel daarin „toepassing kan vinden. „Ik vertrouw, dat de meerderheid van de Leidsclie bevol- „king en haar vertegenwoordigers, nu haar uit den ramp „van 12 Februari 1929 een zóó belangrijk en sprekend deel „van haar raadhuis is overgebleven, dit gaarne definitief „zal zien behouden en zoo luisterrijk mogelijk zal zien her steld. Nu de uitvoerbaarheid hiervan is aangetoond, neem „ik met stelligheid aan, dat Uw gemeentebestuur de oplos sing zal vinden en aanvaarden, die dit herstel waarborgt. „Echter dreigt de weg, dien de raad bij aanneming van het „voorstel van de heeren Wilmer, Huurman en Wilbrink zou „inslaan, zeer lang te worden en mag ik niet nalaten onder „Uw aandacht te brengen, dat dit een groot gevaar inhoudt „voor den ouden, in zijn tegenwoordigen toestand riiet tegen „weer en wind beveiligden gevel. Sinds den brand en het „daarop gevolgd onderzoek van hetgeen overbleef van het „monument zijn reeds twee winters voorbij gegaan, waarin „vochtigheid en vorst haar vernielenden invloed op de on beschermde bouwresten hebben laten gelden. Reeds nu zal „terdege rekening moeten worden gehouden met de moge lijkheid, dat de toestand van den gevel zeer is achteruit gegaan. Wordt, na de noodige beraadslagingen over het „aanhangig voorstel, dienovereenkomstig besloten, zoodat „verschillende architecten uitgenoodigd worden plannen met „en zonder den ouden gevel op te maken, dan staat wel „vast, dat nogmaals eenige winters over het onbeschermd „monument zullen heengaan, alvorens inderdaad met uit voering kan worden begonnen. Een dergelijk uitstel be- „teekent naar alle waarschijnlijkheid het aan ondergang

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 1