304 MAANDAG 3 AUGUSTUS 1931. gemeenten meer loon betaalt. Als de gemeente nu subsidie geeff, mag zij dan toelaten dat aan de tuinarbeiders en tuin knechts lage loonen van, om de laagste te noemen,ƒ27.a/30. betaald worden? Volgens den Wethouder is de Leidsche Hout een particuliere instelling, maar dan toch een, die bestaat bij de gratie van het gemeentegeld; zij zit geregeld aan het laatje van de gemeente te trekken. De heeren kunnen dan het particulier initiatief hooghouden, maar dit zou nooit tot stand gebracht zijn, als de gemeente niet stelselmatig betaalde. Er zitten een paar andere personen in het Bestuur, maar- het is zuiver gemeentebeheer en mag do gemeente dan subsidie geven voor dergelijke loonen en arbeidstijden? Als de Wethouder de loonen en arbeidsvoorwaarden eenigszins be hoorlijk wil maken, en dan is het nog maar heel bescheiden, laat hij dan sprekers voorstel overnemendan behoeft hij dat niet na te gaan, zooals hij toezegt. De heer Bosman kent als bestuurslid n.b. niet eens de arbeidsvoorwaarden van het personeel; is dat niet erg? Spreker doet een ernstig beroep op den Raad om zijn voorstel aan te nemen en om, alvorens subsidie te verleenen, de loonen van die arbeiders gelijk te doen zijn aan die, welke de gemeente betaalt voor dergelijke arbeiders. De heer Groeneveld zegt, dat volgens den heer Goslinga de Leidsche Hout niet tot stand zou zijn gekomen, als de sociaal-democraten hun zin hadden gekregen, daar zij op 1 October 1928 er tegen hebben gestemd, den Leidschen Hout in werkverschaffing te doen uitvoeren. Spreker begrijpt dat niet; de Leidsche Hout zou toch ook op andere wijze dan door werkverschaffing tot stand hebben kunnen komen; de be staande parken, zooals het Plantsoen en het Van der Werffpark, zijn toch ook niet in werkverschaffing aangelegd en dit was toch ook bij den Leidschen Hout mogelijk geweest. Die ver onderstelling van den heer Goslinga is hopeloos mis. De Wethouder heeft terecht gezegd, dat de Leidsche Hout een particuliere instelling is, maar, als het aan spreker en zijn partijgenooten lag, zou het dat niet wezen. Spreker had het niet zoo verschrikkelijk gevonden, als de gemeente Leiden een Leidschen Hout had aangelegd en die uit de belasting opbrengst had betaald, zoodat iedere belastingbetaler zijn even redig deel in de kosten had bijgedragen. De toestand is nu zoo, dat een aantal menschen het initiatief heeft genomen tot stichting van den Leidschen Houten geld heeft bijeengebracht, waardoor vei scheidenen hunner een onevenredig groot deel in de kosten hebben bijgedragen. Spreker waardeert dat wel, maar hij kan niet inzien, dat een andere manier van totstand brenging van deze instelling zooveel minderwaardiger zou zijn geweest. Het is wel een particuliere instelling, maar zij is voor alle Leidsche ingezetenen gesticht en men heeft hier dus niet met een particulier belang, maar met een algemeen belang te maken. Spreker heeft meermalen in den Raad gezegd, dat het wel voorkomt, dat particuliere exploitatie goedkooper is dan ge meentelijke exploitatie, maar dat het dan in den regel in de arbeidsvoorwaarden zit. Dat wordt hier weer geheel be waarheid. Spreker wil verder iets zeggen over het toezicht, dat de chef-tuinman van »Endegeest" op den Leidschen Hout zal houden. De heer Goslinga vindt het niet zoo erg, dat die man daarvoor 500.— krijgt, maar waar hij zelf de waarde van dien arbeid schat op 3000.— per jaar, komt het toch hierop neer dat het Bestuur van den Leidschen Hout zal verlangen, dat voor die 500.per week een dag werk wordt geleverd. Er zal nu waarschijnlijk een dag werken per week aan »Endegeest" worden onttrokken of de man zal een dag werk per week meer moeten leveren, wat spreker in dezen tijd van groote werkloosheid absoluut fout zou vinden. De heer Goslinga voegt spreker toe, dat men niet een man als opzichter kan aanstellen voor 500.— per jaar, en spreker geeft dat toe, maar er zijn tal van andere oplossingen mogelijk. Men zou b.v., evenals aan »Endegeest" is geschied, een chef tuinman kunnen aanstellen, die niet alleen toezicht houdt, maar ook zelf medewerkt en het werk regelt; dat zou een veel betere oplossing zijn, te meer omdat in dezen tijd van werkloosheid alle bijbaantjes, boven een volle betrekking, uit den booze zijn. De heer Wilmer gevoelt zich gedrongen iets te zeggen naar aanleiding van de discussie, welke is gevoerd over de loonen, welke in den Leidschen Hout worden betaald. Hij heeft van die loonen een theoretische verdediging gehoord, waarmede hij zich niet kan vereenigen en welke hij niet kan nalaten met een enkel woord te weerspreken, opdat niet op hen, die zooals spreker niet met het voorstel-Schüller zullen meegaan, de schijn zou rusten, dat zij het met die theoretische verdediging van de loonen eens zijn. Deze loonen zouden goed zijn, omdat zij de concurrentie met die in het particuliere bedrijf zouden kunnen doorstaan, en ook, omdat er voldoende aanbod is en de menschen niet wegloopen. Geen van beide argumenten kunnen op zich zelf dit loon verdedigen. Dat er voldoende aanbod is, mag nooit een norm zijn voor loons- bepaling, mag althans niet het laagste loon bepalen. Ook het argument der concurrentie met andere bedrijven kan hier niet gelden, omdat de Leidsche Hout die niet heeft te voeren en daarom de loonen zou moeten drukken. Het voorstel-Schüller acht spreker echter gevaarlijk, niet voor den heer Schüller en de zijnen, die gaarne de consequentie zouden aanvaarden, wanneer daaruit zou volgen, dat de Leidsche Hout binnenkort een gemeentelijke instelling werd. Voor hen, die echter liever zien, dat de Leidsche Hout een particuliere onderneming is dan een gemeentelijke instelling, heeft het voorstel-Schüller buitengewone bezwaren, Wanneer de Raad zich met de loonen ging bemoeien, dan vreest spreker ten zeerste, dat ten slotte het particulier initiatief, dat aar. den Leidschen Hout teri grondslag ligt, zeer zou verzwakken en dat het binnen niet al te langen tijd een gemeentelijke in stelling zou moeten worden. Of de gemeente dan de zaak zoo zou kunnen voortzetten als nu gebeurt, is aan gereeden twijfel onderhevig. Het zou de vraag zijn, of de gelden, die de ge meente er dan aan zou moeten besteden, voor andere doel einden niet noodzakelijker waren. Het zou dan ook wel eens niet in het belang van hen, die daar werken, kunnen zijn, er een gemeentelijke instelling van te maken, want het is zeer twijfelachtig, of de gemeente dit werk niet zou moeten stop zetten. Waar spreker er een groot gevaar in ziet, wanneer dit niet langer een particuliere onderneming zou blijven, kan hij zich niet vereenigen met het voorstel-Schüller. De heer van der Reijden zegt, in antwoord op de perti nente beschuldiging van den heer Schüller, dat op zendings feesten onzedelijke dingen zouden gebeuren, niet te kunnen gelooven, dat de heer Schüller dikwijls dergelijke zendings feesten bezoektbovendien worden die nooit des avonds gehouden en er is altijd toezicht genoeg. Bovendien, wanneer de heer Schüller dit geconstateerd had, dan had spreker het correct gevonden, wanneer hij het Bestuur ervan in kennis gesteld had. Aan den anderen kant heeft spreker ook wel eens gehoord, dat het in de meisjes- en jongenskampen van de beweging, waartoe de heer Schüller behoort, ook niet zoo goed gaat, doch zal wel oppassen, dit zelf zonder bewijzen, in 't openbaar te zeggen. Spreker hoopt dus, dat de heer Schüller voortaan beter zijn woorden in acht zal nemen, want wat hij niet weet moet hij ook niet zeggen. De heer Schüller is meerdere malen op Zendingsfeesten geweest. Vrij kort geleden nog op het Landgoed Raaphorst te Voorschoten. De zwijnerij was niet om aan te zien. Wat spreker zelf gezien heeft kan de heer van der Reijden niet ontkennen. Dus zijn protest kan hij gevoegelijk achterwege laten, want dat maakt op spreker niet den minsten indruk. Deze houding van den heer van der Reijden bewijst, dat hij zelf niet eens weet, wat zich in zijn eigen kring afspeelt, of niet wil weten. Het voorstel van den heer Schüller wordt met 16 tegen 11 stemmen verworpen. Tegen stemmen f de heeren de Reede, Bergers, Splinter, Goslinga, Tepe, Parmentier, Bosman, Huurman, Wilmer, Manders, Meijnen, van Es, Romijn, van der Reijden, Zitman en Reimeringer. Vóór stemmen: de heeren Kooistra, Eikerbout, Koole, Groeneveld, mevrouw Braggaarde Does en de heeren Va- lentgoed, Verweij, van Stralen, Schüller, de Waal en van Tol. De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders hun voorstel in dien zin wijzigen, dat uit de conclusie sub a vervallen de woorden: »met dien verstande, dat bij de bepaling van het uit te keeren bedrag, de contributies ten bate van de onderhoudsrekening zullen worden gebracht". Het gewijzigd voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met 22 tegen 5 stemmen aangenomen. Vóór stemdende heeren Kooistra, de Reede, Eikerbout, Bergers, Splinter, Goslinga, Tepe, Parmentier, Bosman, Koole, Huurman, Wilmer, Manders, Vallentgoed, van Stralen,JMeijnen, van Es, van Tol, Romijn, van der Reijden, Zitman en Rei meringer. Tegen stemden: de heer Groeneveld, mevrouw Braggaar de Does en de heeren Verweij, Schüller en de Waal. De Voorzitter stelt voor de veigadering te schorsen tot des avonds te 8} uur.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 10