113 de mede overgelegde teekening, gemerkt II, met een roode lijn is aangeduid. Wij merken hierbij op, dat de ontworpen rooilijn de eigen dommen van twee eigenaren doorsnijdt en daarbij onder scheidenlijk Vb en Vso gedeelte van die eigendommen aan de voor bebouwing beschikbare oppervlakte onttrekt. Het plan voor de vaststelling van deze rooilijn heeft op de gemeentesecretarie voor belanghebbenden ter inzage ge legen, ten einde de gelegenheid voor het indienen van bezwaren te geven. Er zijn geen bezwaren ingebracht. Op grond van het bovenstaande geven wij, in overeenstem- -ming met de Commissie van Fabricage en met verwijzing overigens naar de in de Leeskamer nedergelegde stukken, Uw Vergadering in overweging voor het gedeelte van de Korevaarstraat (westzijde), gelegen tusschen het Levendaal en de Korte Kaamsteeg, als rooilijn vast te stellen de op de overgelegde teekening, gemerkt II, aangegeven roode lijn. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 184. Leiden, 21 Juli 1931. De betrekking van Directeur van de Gemeentelijke Bank van Leening is sedert 1 Januari 1926 (raadsbesluit van 22 Maart 1926) ingedeeld in de salarisrubriek van 3800.4400.in welke rubriek o.m. ook is geplaatst de rang van hoofd-ambtenaar. In den loop van het vorige jaar ontvingen wij van Com missarissen dezer instelling een voorstel, om den Directeur in te deelen in de rubriek van 4200.-5000. Commissarissen wijzen in hun missive op de belangrijke toeneming van de werkzaamheden bij de Bank, in het bijzonder bij de afdeeling geldleeningen en pensioenvoor schotten, welke onder de directe leiding van den Directeur staat. „Het aantal geldleeningen op schuldbekentenis" zoo schrijven zij „neemt nog steeds toe en is in vergelijking „met het jaar 1925 op dit oogenblik nagenoeg verdubbeld. „De sterke ontwikkeling van de afdeeling geldleeningen „en pensioenvoorschotten blijkt wel hieruit, dat werd uit geleend in ronde cijfers in 1923 100.000.in 1925 192.000.— en in 1929 330.000.—. „Het aantal hulpzoekenden in deze afdeeling bedroeg in „1929 ongeveer 1200 personen (hoofden van gezinnen). „Door de afdeeling geldleeningen en pensioenen is over de jaTen 1923 tot en met 1929 uitgeleend 1.660.000. Voorts vestigen Commissarissen de aandacht op het werk zaam aandeel, dat de Directeur heeft in de bestrijding van den verderfelijken woeker in het volkscredietwezen, het voor naamste doel der Bank van Leening, terwijl hij ook het Secretariaat vervult van de Stichting „het Leidsch Borg stellingfonds", welke Stichting uiteraard ook nuttig werk doet ter bevordering van het sociaal doel der Bank. Door een en ander is de taak van den Directeur dermate uitgebreid en verzwaard, dat de tegenwoordige groepeering van de functie niet in overeenstemming is met den omvang en de verantwoordelijkheid van het ambt; de positie van den directeur achten Commissarissen thans van dien aard, dat indeeling in den rang van referendaris, gerekend te zijn ingegaan 1 Januari 1931, gewenscht is. Ons College kan zich met het voorstel van Commissarissen vereenigen, met dien verstande intusschen, dat niet worde gesproken van indeeling in den rang van referendaris, maar van indeeling in de salarisrubriek van 4200.tot 5000. hetgeen ook daarom meer] juist is, vermits de betrekking van Directeur van de Bank van Leening reeds met name in de salarisverordening wordt genoemd. Onder verwijzing verder naar de tusschen Commissarissen en ons College gevoerde correspondentie, geven wij Uwe Vergadering mitsdien in overweging, over te gaan tot vast stelling van de navolgende verordening: VERORDENING, houdende wijziging van de verordening van 31 Januari 1918 (Gem. Blad No. 3), betref jende de wedden van ambtenaren in dienst der gemeente Leiden, laatstelijk gewijzigd bij verordening van 6 Juli 1931 (Gem. Blad No. 21). Artikel 1. Staat D., bedoeld in art. 2 van bovengenoemde verorde- niug, wordt in dier voege gewijzigd, dat in de rubriek 3.800.4.400.vervalt „Directeur Gemeentelijke Bank van Leening", en dat in de rubriek 4.200.5000. wordt opgenomen „Directeur Gemeentelijke Bank van Leening". Artikel 2. Deze verordening wordt geacht in werking te zijn ge treden op 1 Januari 1931. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 185. Leiden, 21 Juli 1931. In de zitting van 30 April 1928 besloot Uwe Vergadering, de rente over het aan de vereeniging „'s Zomers Buiten" bij raadsbesluit van 29 Maart 1920 voor den bouw van een dubbele vacantie-woning te Katwijk verstrekte voorschot voor de jaren 1927 en 1928 te verlagen van 4% tot 2\% per jaar, en de aflossing gedurende die jaren op te schorten. Dit besluit werd genomen met het oog op de zeer ongun stige exploitatie-resultaten. Naar onze meening bestond, gelijk men in het desbetreffend voorstel (Ingek. Stukken No. 90) kan lezen, weinig kans op een afdoende verbetering van den financiëelen toestand. Aangezien echter het bestuur der vereeniging die verwachting wel had en wij der vereeni ging niet de gelegenheid wilden onthouden hare levensvat baarheid alsnog te toonen, gaven wij Uwe Vergadering in overweging de vermelde faciliteiten te verleenen, om dan later de zaak, zoo noodig, opnieuw onder oogen te zien. „Zou echter", schreven wij verder, „dit hernieuwde onder hoek bevestigen, dat de vereeniging er niet bovenop kan „komen, dan bestaat er voor de gemeente o.i. geen aan leiding tot het verleenen van verdere tegemoetkomingen, „omdat dan immers voldoende is komen vast te staan, dat „het doel, waarvoor de gemeente het voorschot verstrekte, „is vervallen." Sedert is de toestand, o.a. ten gevolge van eenige maat regelen van het bestuur, wel wat verbeterd, en wellicht zou ook nog eenige verdere bezuiniging op de exploitatie kunnen worden verkregen, doch van een herstel van de financiën is geen sprake. De verhuring van de woningen gaat nog immer zeer onbevredigend en de vereeniging leidt daardoor nog steeds een zeer kwijnend bestaan. De exploitatie rekeningen over de laatste jaren toonen dit duidelijk aan. Zelfs bij verlaging van rente en uitstel van aflossing wordt verlies geleden. In den loop van het vorige jaar ontvingen wij dan ook van het bestuur een verzoek om vrijstelling van betaling van rente en aflossing, totdat de particuliere hypothecaire leeningen zouden zijn gedaald tot 70 van de waarde der huisjes. Het bestuur verwachtte, dat zoodra dit tijdstip was genaderd, de hypotheekhouder geen verdere aflossingen meer zou verlangen en de vereeniging alsdan weder in staat zou zijn aan hare verplichtingen tegenover de gemeente te vol doen. Bij het verzoek werd een begrooting voor 1930 ge voegd, die, zonder met rente en aflossing aan de gemeente te zijn belast, nog een tekort van 100.aanwees. Bij nadere informatie bleek de hypothecaire schuldoischer genegen, tijdelijk, tot weder intrekking, ontheffing te ver leenen van de jaarlijksche aflossing, zoodra de hoofdsom ƒ3500.bedraagt en mits dit bedrag geen hooger cijfer aanwijst dan 2/s van de alsdan door deskundigen te schatten verkoopwaarde der panden. Aannemende, dat dit laatste voorbehoud geen beletsel zal vormen, komt deze toezegging practisch hierop neer, dat eerst tegen 1 Juli 1934 opschorting van de bedoelde aflossing kan worden verkregen. Zooals in den aanhef werd vermeld, gold het door Uwe Vergadering in 1928 genomen besluit de jaren 1927 en 1928. Over 1929 werd wel de aflossing ad ƒ100.voldaan, doch wegens rente slechts 2|%; over 1930 werd op de verlies- en winstrekening alleen rente a 2| gereserveerd. Volgens het in 1928ingenoriien standpunt zou er geen aanleiding bestaan, thans opnieuw een tegemoetkoming te verleenen. De tegenwoordige tijdsomstandigheden zijn echter ongetwijfeld ook voor deze vereeniging weinig gunstig, en nu er mede van particuliere zijde verlichting van lasten in uitzicht wordt gesteld, zouden wij ook ditmaal nog aan de vereeniging de helpende hand willen bieden. Echter mag daarbij naar onze meening niet verder worden gegaan dan een continuatie van de verlaging der rente tot 2J per jaar tot 1 Juli 1934. Aan regelmatige terugbetaling van de hoofdsom, per 1 Januari 1931 4300.bedra gende, moet de gemeente o.i. vasthouden, doch nu het jaar 1930 reeds geheel, en 1931 voor meer dan de helft is verstreken, zouden wij bovendien nog opschorting van de aflossingen over die beide jaren willen toestaan, met dien

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 5