MAANDAG 8 JUNI 1931.
269
twee ontwerpen te maken. De Raad zou dan eerst moeten
besluiten het vroeger genomen besluit in te trekken, waarbij
aan den heer Dudok opdracht werd gegeven voor een ontwerp
zonder den ouden gevel.
Wat het vierde punt betreft: een persoonlijk bezwaar van
spreker is, dat hij de Breestraat geen geschikte plaats vindt
voor het Raadhuis. Vroeger heeft men deze straat terecht
een breede straat genoemd, maar de inzichten zijn op dat
gebied bij het toenemend verkeer geheel veranderd. Thans
noemt men de Breestraat geen breede straat meer. Over
honderd jaar noemt men zoo'n straat misschien een steeg.
Wanneer men een commissie van deskundigen benoemt,
waarom haar dan niet vrij te laten in de keuze van de plaats
maar haar te dwingen het stadhuis te zetten op een plaats,
die zijzelf misschien verkeerd vindt.
De heer van Eck wil alleen iets zeggen over het voorstel-
Wilmer, in verband met de verdere behandeling der zaak.
Het is niet te ontkennen, dat de behandeling van het Raadhuis-
vraagstuk een lijdensgeschiedenis geworden is, die als natuur
lijke oorzaak allereerst heeft, dat het zeer moeilijk is, omtrent
deze vragen eenstemmigheid te bereiken, niet alleen in de
fracties, maar ook in het College; hieruit vloeit deels ook
voort de telkens in den Raad bestaande neiging om terug te
komen op eenmaal genomen besluiten, ook al zijn die genomen
na langdurige voorbereiding en uitvoerige beraadslaging. Zoo
is het Raadsbesluit om den heer Dudok op te dragen, 2 ont
werpen te maken, een met en een zonder behoud van den
ouden gevel, en om voor dit laatste een ander terrein aan te
wijzen, gedeeltelijk weer buiten werking gesteld door een
voorstel van de heeren Wilmer, Wilbrink en van Es. Nu
heeft men hier weer een soortgelijk voorstel; er wordt n.l.
voorgesteld, om terug te komen op het besluit tot enkelvoudige
opdracht, waartoe na zeer langdurigen strijd besloten is. Dit
voorstel had eigenlijk gedaan moeten worden aan het begin
van de behandeling van het geheele Raadhuisvraagstuk.
De heer Huurman zegt, dat dat toch gebeurd is.
De heer van Eck geeft dit toe, maar het is toen verworpen.
De heer Huurman zegt, dat de heer van Eck dan niet moet
zeggen, dat het niet gebeurd is.
De heer van Eck zegt dat dat voorstel toen verworpen is
ten deele met behulp van dezelfde leden, die nu meervoudige
opdracht voorstellenwanneer die niet tegen, maar vóór hadden
gestemd, was dat voorstel aangenomen.
Nu hadden Burgemeester en Wethouders verwacht dat, als
eenmaal het plan-Dudok er lag, men hiermede langzamerhand
wel tot een bevredigend einde zou komen; die verwachting
is echter onjuist gebleken. Nu stelt men voor, daarop terug
te komen, maar spreker heeft daar ernstig bezwaar tegen,
allereerst omdat dit de zaak buitengewoon zou ophouden,
maar bovendien is dit volkomen in strijd met het Reglement
van Orde, volgens hetwelk een voorstel om op een vroeger
besluit terug te komen, alleen mag behandeld worden, wanneer
het op den oproepingsbrief is vermeld. Dit is nu niet het geval.
Spreker heeft nog een oogenblik geaarzeld, direct inlichtingen
omtrent de wijze van behandeling te vragen, toen de Voorzitter
voorstelde het bij punt 11 der agenda te behandelen. Volgens
het Reglement van Orde kan dit voorstel hier dus niet be
handeld worden; dit voorstel is zeer belangrijk; elk voorstel
heeft recht om om praeadvies te gaan, maar verder niet. De
heer Parmentier, die hierover sprak, was dan ook, zij het te
goeder trouw, volkomen buiten de orde. Indertijd is besloten,
opdracht te geven aan één architect, den heer Dudok.
De heer Parmentier zegt, dat toch nooit besloten is, dat
nooit iets anders gedaan zou mogen worden!
De heer van Eck zegt, dat men niet aan de letter moet
hangen. Het ging over de vraag: opdracht aan één architect
of aan meerdere; toen is besloten opdracht te geven aanéén
architect, den heer Dudok. Die opdracht blijft bestaan, maar
nu komt er een voorstel, tot een meervoudige opdracht.
Spreker wijst er op, dat volgens het reglement van orde,
dat de Voorzitter gewoon is streng te handhaven, hetgeen
hij nu ook wel zal doen, het voorstel-Wilmer thans niet in
behandeling kan komen.
De heer Huurman merkt op, dat de Voorzitter het voorstel
aan de orde gesteld heeft.
De heer van Eck zegt, dat de Voorzitter de wijze van be
handeling aan de orde heeft gesteld.
De heer Huurman merkt op, dat de Voorzitter dan had
moeten zeggen, dat over het voorstel niet mag gesproken
worden.
De Voorzitter zegt, dat dit punt in het College ter sprake
is geweest en het College er van overtuigd is, dat het voorstel
ingaat tegen het eenmaal genomen besluit.
De heer van Eck zal thans afwachten, of besloten wordt
het voorstel-Wilmer in handen van Burgemeester en Wet
houders om praeadvies te stellen, waarna hij omtrent de
verdere behandeling van de zaak nog het een en ander heeft
te zeggen.
De heer Schüller verklaart, dat hij niet wenscht te ver
vallen in dezelfde fout als de heer Parmentier, die met de
bespreking van het voorstel-Wilmer buiten de orde was en
hij daarom voorloopig van het woord afziet.
De heer Huurman zegt, dat opmerkingen van den heer
Bosman in den regel raak zijn, maar dat hij thans met zijn
beschouwingen over het voorstel-Wilmer de plank mis sloeg.
De heer Bosman meent, dat door de indiening van dit
voorstel een politieke kwestie is gemaakt. Spreker kan hem
echter de verzekering geven, dat bij geen enkelen van de
drie onderteekenaren hierbij een politieke gedachte heeft voor
gezeten. Het is zeer gewoon, dat Raadsleden van verschillende
fracties met elkaar spreken over zaken, die het gemeentebelang
betreffen. Er zit dan ook volstrekt geen politiek achter, dat
deze drie leden met elkaar zijn overeengekomen een voorstel
als dit in te dienen.
In de tweede plaats vond de heer Bosman de indiening
van het voorstel een onbeleefdheid tegenover Burgemeester
en Wethouders, omdat daarmede de leiding uit handen van
Burgemeester en Wethouders zou genomen zijn.
Men kan spreker er echter niet van betichten, dat hij ge
durende de vele jaren, dat hij lid van den Raad was, de
leiding uit handen van Burgemeester en Wethouders heeft
willen nemen. Veeleer heeft spreker er altijd voor gestreden
de leiding te laten, daar waar zij behoort, n.l. in handen van
Burgemeester en Wethouders Het gaat echter niet aan om,
wanneer 186 personen van allerlei rang en maatschappe
lijke ontwikkeling zich tot den Raad wenden en in overweging
geven «alsnog eenige architecten uit te noodigen een plan
tot bebouwing van het beschikbare terrein tusschen Breestraat
en Vischmarkt in te dienen", deze personen onbeleefd te
noemen.
Spreker meent, dat de critiek, welke door het publiek op
het ontwerp van den heer Dudok is geoefend, het College
van Burgemeester en Wethouders niet op het gewenschte
pad brengt.
Was het opbouwende critiek geweest, dan zouden Burge
meester en Wethouders thans niet voorgesteld hebben een
commissie te benoemen, welke hen van advies zal dienen bij
de beoordeeling van het plan-Dudok.
De benoeming van deze commissie had dan moeten geschieden
kort of tegelijk met de opdracht aan den heer Dudok.
Iets dergelijks lag opgesloten in het voorstel, dat spreker
indertijd heeft gedaan om een meervoudige opdracht te geven en
een jury te benoemen, waarbij de Raad en natuurlijk Burge
meester en Wethouders in de eerste plaats en in 't bizonder
omtrent het een en ander zou voorgelicht kunnen worden.
Als Burgemeester en Wethouders thans zelf behoefte gevoelen
aan voorlichting, is het dan zoo onbeleefd van eenige Raads
leden, als zij Burgemeester en Wethouders met aandrang
verzoeken nog enkele andere heeren uit te noodigen om niet
alleen met hun woord, maar ook met een daad (een plan)
Burgemeester en Wethouders voor te lichten, zoodat men een
keuze uit verschillende ontwerpen kan doen?
De heer Bosman merkt op, dat als het een verzoek was
geweest, hij er geheel anders tegenover stond. Men heeft
echter een voorstel ingediend en dat is geen verzoek. Een
voorstel, dat lijnrecht staat tegenover het voorstel van Burge
meester en Wethouders.
De heer Huurman zegt, dat een voorstel toch ook een
verzoek is. Bovendien zijn de voorstellers reeds tevreden,
wanneer het voorstel om prae-advies gaat.
Er is echter geen sprake van, dat de leiding uit handen
van Burgemeester en Wethouders wordt genomen.
Spreker herinnert den Raad aan de vergelijkingen en de
beeldspraak, die de Voorzitter heeft gebruikt bij de verdedi
ging van de enkelvoudige opdracht aan den heer Dudok, die
in staat zou zijn een pak naar ieder model te leveren.
Spreker vreest echter, al erkent hij, dat hij het stadhuis van
Hilversum, gebouwd in die omgeving, geslaagd vindt en de
indeeling van het ontwerp-Dudok moet prijzen, dat het
stadhuis, hetwelk de heer Dudok voor Leiden heeft ontworpen,
niet in deze omgeving past. Dit zou spreker spijten, omdat
de Voorzitter op 2 December 1929 (Handelingen blz. 245)
heeft gezegd:
«Inderdaad moet men voor de totstandbrenging van een