MAANDAG 8 JUNI 1931. 267 dus mogelijk; het is zelfs mogelijk, dit ligt in dat voorstel opgesloten, een plan met nieuwen gave! aan de Breestraat te maken; het behoeft dus niet per se te zijn op de Lammer markt of de Beestenmarkt; de Raad kan ook besluiten, dan is hij precies in de lijn van het genomen besluit, een plan te doen ontwerpen met nieuwen gevel, aan de Breestraat. Nu zijn, buiten de Breestraat, twee andere plannen aan bod geweest, in de eerste plaats de Lammermarkt. Over dit plan gaf het College, gesteund door de adviezen van den heer Dudok en van den heer de Blauw, zijn inzichten. Spreker is het geheel eens met wat de heer de Blauw daarvan zegt. De Lammerenmarkt is een plaats van den tweeden of derden rang en niet geschikt voor den bouw van een stadhuis. Spreker heeft bezwaar tegen het afbreken van den molen De Valk in verband met da stedebouwkundige schoonheid. Het gaat ook niet aan, de Israëlietische begraaf plaats op te ruimen. Er is beweerd, o. a. door leden van de sociaal-democratische fractie, dat het argument van Burgemeester en Wethouders, dat Amicitia bouwen moet, een gelegenheidsargument is. Na het grondige onderzoek, dat deCommissie van Fabricage omtrent de bouwvergunning, welke door Amicitia gevraagd is, heeft ingesteld, is spreker tot de conclusie gekomen, dat dit argument juist is. Burgemeester en Wethouders kunnen op het oogen- blik de bouwvergunning niet weigeren. Men zou kunnen besluiten het terrein of de erfpacht te onteigenen. Dat is echter een zaak van langen duur en het is de vraag, of de gemeente tot een voor haar gunstige be slissing kan geraken ten aanzien van de erfpacht. Spreker gelooft dat niet Spreker gevoelt er echter niet veel voor zoo lang te wachten met het maken van plannen, te meer niet, waar volgens spreker de Breestraat de aangewezen plaats voor het stadhuis is. Bovendien bestaat bij verschillende ingezetenen het ver langen om den ouden gevel terug te krijgen. Spreker wil zich te dien aanzien op het oogenblik nog niet definitief uitspreken. Hij gevoelt behoefte aan deskundige voorlichting in deze, maar acht het op het oogenblik wel gewenscht, dat, indien eenigszins mogelijk, de oude gevel wordt hersteld. Spreker komt thans tot het adres van 3 Juni j.l., dat door de S. D. A. P. aan den Raad is gezonden. Boven dit adres staat «Vertrouwelijk", terwijl de voor naamste punten van dit adres reeds in de pers door de S. D. A. P. zelf zijn gepubliceerd op 4 December 1930 en 10 April 1931. Spreker begrijpt niet, waarom de inzenders er «Vertrouwelijk" boven hebben gezet. Het doet hem denken aan verschillende zaken, die in de commissie zijn besproken en ook niet in de pers thuis behooren. De Voorzitter merkt op, dat de woorden «Vertrouwelijk. Niet voor de pers bestemd.", alsmede het daaronder ge plaatste stempel van de gemeente Leiden door Burgemeester en Wethouders zijn aangebracht. De heer Parmentier zegt, dat hij dit niet kon weten en nu zijn opmerking daaromtrent intrekt. De heer Schüller zegt, dat de heer Parmentier nu dit verwijt aan het goede adres moet maken. De heer Parmentier acht dit de moeite niet waard. Nu verwijt de S. D. A.P. het College parlementaire onbe leefdheid ten aanzien van de wijze van behandeling van dat voorstel. Ook dat begrijpt spreker niet en hij vindt dat, op zijn zachtst gezegd, overmoedig. Het plan van de S. I). A. P. mag toch volkomen bekend genoemd wordenhet is in extenso afgedrukt en toegelicht in de pers. Nu zeggen de sociaal-democratenons plan wordt genegeerdspreker begrijpt niet waarin dat bestaat. De heeren zullen toch niet zooveel pretenties hebben, dat zij van het College verwachten, dat dit de door hen zelf reeds publiek gemaakte plannen nogmaals publiek zal maken. Het zal niemand bevreemden, dat het voorstel-Wilmer c.s. sprekers buitengewoon hartelijke instemming heeft. In de eerste plaats is het nogal van beteekenis, na te gaan, hoe men tot de enkelvoudige opdracht gekomen is. Door het College en door de leden, die indertijd voor enkelvoudige opdracht hebben gestemd, is tot in den treure medegedeeld, dat niet tot een enkelvoudige opdracht zou zijn besloten, indien de heer Dudok aan een meervoudige opdracht mee had willen doen. Als een besluit genomen wordt op dergelijke gronden en na dergelijke voorlichting, is dit van groote beteekenis. Uit de notulen der Commissie van Fabricage zouden daarvoor tientallen bewijzen zijn aan te voerenspreker zal er slechts enkele noemen. In de notulen van de vergadering van die Commissie van 6 November 1921 leest spreker, nadat hij verklaard had, dat hij gaarne andere architecten ook uitge- noodigd zag, omdat hij het een bezwaar vond, dat het ge meentebestuur dan niet zou kennis nemen van wat andere goede architecten op dit gebied presteeren: «De Voorzitter (ie heer Splinter) ziet in dit laatste even eens wel een bezwair en zou dan ook voor meervoudige op dracht zijn, indien de heer Dudok niet den eisch van enkel voudige opdracht had gesteld; spreker kan geen vrijheid vinden onder deze omstandigheden tot een meervoudige opdracht mede te werken, nu hierdoor de mogelijkheid om een plan van den heer Dudok te krijgen, zou worden afgesneden". In de vergadering van de Commissie van Fabricage met het College van 31 October 1929 zeide de heer Splinter: «De heer Splinter was aanvankelijk voor een meervoudige opdracht, maar erkent de bezwaren daartegen van de zijde der architecten. Waar nu die bezwaren ook bestaan bij den heer Dudok en spreker geen vrijheid kan vinden mede te werken tot een oplossing, waarbij geen plan van den heer Dudok verkregen wordt, is spreker voor een enkelvoudige opdracht en dan wel in eerste instantie thans aan den heer Dudok." De Wethouder vond dus de meervoudige opdracht het juiste en de heer Dudok gevoelde zijn bezwaren tegen een meer voudige opdracht niet alleen in dit speciale geval, maar ver klaarde, volgens den Burgemeester, dat het voor hem een beginselkwestie was. Het staat vast, dat een opdracht zou zijn verstrekt aan den heer Dudok en andere architecten, indien de heer Dudok niet had verklaard, dat hij in principe tegen een meervoudige opdracht was. Spreker heeft den heer Dudok met opzet tijdens de besprekingen gevraagd: kunt u geen meervoudige opdracht aanvaarden? Het antwoord op die vraag luidde: Neen, beslist niet. Intusschen heeft men bemerkt, dat de heer Dudok in Den Haag wel een meervoudige opdracht voor het maken van stadhuisplannen heeft aanvaard. Spreker had gedacht, dat Burgemeester en Wethouders thans gezegd zouden hebbenwij hebben wel een enkelvoudige opdracht verstrekt, maar. nu gebleken is, dat de heer Dudok wel bereid is aan een meervoudige opdracht mede te doen, gaan wij er toe over een meervoudige opdracht te geven. De heer Dudok heeft dus indertijd een volkomen onjuiste voorstelling van zaken gegeven en spreker vindt het nood zakelijk dit thans in het openbaar te zeggen. De motieven, waarom de heer Dudok is uitgenoodigd waren, dat hij werd aangeprezen als de man, die in alle deelen goed rekening zou kunnen houden met de bestaande omgeving, en die Leiden zoo goed kende, doordat hij er vroeger gewerkt had. Ook de Burgemeester heeft deze motieven tegenover spreker bij de behandeling van deze zaak in den Raad aan gevoerd, waarbij de Burgemeester zei, dat men voor den bouw van een gereformeerde kerk een architect zal kiezen, die het kerkelijke leven van de gereformeerden goed kent enz. Spreker kan zich nu echter niet voorstellen, dat er men- schen zijn, die meenen, dat het ontwerp van den heer Dudok zich aanpast bij de bestaande omgeving aan de Vischmarkt. Spreker is die meening in elk geval niet toegedaan. De heer Dudok zelf is evenwel absoluut niet van die meening, hoewel hij hier ten tooneele is gevoerd als iemand, die zich zoo goed aan zou passen; hij zegt n.L: «Door de dikwijls karakterlooze detailbebouwing van het in hoofdtrekken zoo boeiende en bekoorlijke stadsbeeld mocht ik mij immers niet laten leiden: het is juist omgekeerd." Van den heer Dudok als modern bouwmeester zou niet te verwachten zijn, dat hij iets ging maken, dat aanpaste bij de karakteristieke fontein, bij de oude Korenbeursbrug, bij de geheele sfeer, die daar heerscht, maar men had van hem mogen verwachten dat hij, ook als modern architect, gedaan had wat in zijn vermogen was om het stadhuis daaraan aan te passeridat is, althans door het College beloofd, en dat is een van de voornaamste overwegingen geweest, waarom de Raad dat besluit heeft genomen. Nu keert de heer Dudok dit echter om en zegt niet alleen, dat hij zich niet door de omgeving mag laten leiden, maar ook, dat de omgeving zich aan hem moet aanpassen. Van de Lammermarkt zegt de heer Dudok zelf, dat die zich niet zal aanpassen; spreker is dat met hem eens, maar wie in den Raad zal met eenigen grond kunnen beweren, dat de Vischmarkt, de Korenbeurs, de brug aan de Hoogstraat, kortom, de geheele omgeving daar zich zal aan passen aan het plan van den heer Dudok? Spreker vindt dit een onbillijken en zelfs oneerlijken eisch van den heer Dudok en acht het dan ook niet een juiste opvatting, dat de heer Dudok daar op deze wijze wil bouwen, zonder eenigszins rekening te houden met de omgeving. Bij verschillende ge bouwen, in den laatsten tijd gezet, door moderne architecten, is dit ook wel niet zoo het gevalmen erkent daar wel een soort conflict, maar men heeft daarbij toch gezegd: wij moeten doen wat eenigszins mogelijk is; de heer Dudok zegt echter overmoedig: die oude omgeving, die sfeer moet zich maar aan mij aanpassen. Een dergelijken overmoed, al is die van een groot kunstenaar als de heer Dudok, hetgeen spreker erkent, kan spreker niet accepteeren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 5