266 MAANDAG 8 JUNI 1931. gezien het wel dien schijn had. Da werkelijke bedoeling van het voorstel was een geheel andere, zooals spreker toen ook heeft gezegd. Spreker voorzag toen twee mogelijkheden. De eerste was, dat het plan met bahoud van den ouden gevel algemeene in stemming zou vinden, ol althans de instemming van de meer derheid van den Raad zou hebben. In dat geval zou het jammer zijn in verband met de moeite en de kosten, om den heer Dudok het tweede plan te laten ontwerpen. De tweede mogelijkheid was, dat, indien het eerste plan van den heer Dudok was ingediend, de critiek, welke daarop zou worden geoefend, richtlijnen zou aangeven voor wat den Raad verder zou te doen staan. Spreker meent, dat de tweede ongelijkheid werkelijkheid is geworden. Men kan uit de ontvangst van het eerste plan van den heer Dudok niet afleiden, dat er een Raadsmeerder- heid zal zijn, die zegt: ik wil dat plan en gevoel er zelfs zoo veel voor, dat ik het wil aanvaarden, zonder daarnaast ook andere ontwerpen te hebben gezien. Spreker wil hiermede niet zeggen, dat er eventueel geen Raadsmeerderheid zou te vinden zijn voor het plan-Dudok, wanneer er ook andere plannen naast te zien zouden zijn en men tot de conclusie zou zijn gekomen, dat de andere plannen minder aantrekke lijk waren. Uit een stemming over het voorstel van Burgemeester en Wethouders zou kunnen blijken, of spreker zich in dit opzicht vergist heeft. Wanneer het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen, is daarmede sprekers voorstel vervallen. Burgemeester en Wethouders stellen voor aan een commissie op te dragen het plan van den heer Dudok nader te bezien en daaromtrent den Raad van advies te dienen. Wordt dit voorstel van Burgemeester en Wethouders aan genomen, dan is, niet met zekerheid, maar toch met zeer groote waarschijnlijkheid, het plan-Dudok aangenomennoodigt men die Commissie uit, van advies te dienen, dan kiest men zich een adviseur, niet dan na rijp beraad en wetende wat men doet, en dan ligt het dus voor de hand, dat men het advies zal opvolgen, zoodat, wanneer het gunstig zou zijn, vandaag eigenlijk al over het plan-Dudok is beslist, wel niet zoodanig, dat men er zeker niet meer af zou kunnen; de waarschijnlijkheid, dat men bij een gunstig advies daarvan nog zou kunnen afwijken, is echter zeer gering. Ot het advies al dan niet gunstig zou zijn, zou dan nog moeten worden afgewacht. In aanneming van het voorstel van Burgemeester en Wethouders ligt echter deze verklaring opgesloten: ik gevoel voor het plan-Dudok zooveel, dat ik mij zal aan sluiten bij een eventueel gunstig advies van een Commissie. Uit de stemmen, opgegaan buiten den Raad in den Raad is dit nog niet besproken maar ook uit alles, wat spreker heeft gehoord van Raadsleden, zij het dan niet in Raads vergaderingen, meent spreker evenwel toch te moeten op maken, dat men of afwijzend staat tegenover het plan-Dudok of er in elk geval niet zoo tegenover staat, dat men het wil aanvaarden, zonder daarnaast ook andere plannen te hebben ge zien. Indien dit inderdaad over het algemeen de stemming is, dan is het door de heeren Huurman, Wilbrink en spreker ingediende voorstel zeer logisch. In dit voorstel wordt sub 2 voorgesteld, enkele andere architecten uit te noodigen, plannen te ontwerpen met of zonder den ouden gevel of met én zonder den ouden gevel; de bedoeling van dit laatste is de uit te noodigen architecten vrij te laten een dubbel of enkelvoudig plan te maken; in dit opzicht kan men hen moeilijk dwingen; het zou kunnen, dat sommige architecten niet beide ontwerpen wenschen in te dienen, maar slechts één van beide en ook dien architecten zou men een kans moeten geven. Volgens het voorstel zouden die uit te noodigen architecten nader door den Raad aangewezen wordenspreker stelt zich dit zoo voor dat, wanneer dit voorstel mocht worden aange nomen, of om praeadvies gaat, wat volgens spreker de beste weg zou zijn, Burgemeester en Wethouders dan komen met een voorstel, waarin bepaalde architecten worden aangewezen, welk voorstel dan door den Raad zou kunnen worden ge amendeerd. Nu zou men spreker, zeer terecht, kunnen tegenwerpen: dit voorstel had gij onmiddellijk na den brand ook kunnen doen; dan was zooveel tijd niet verloren gegaan. Wanneer dit bedoeld is als een verwijt aan degenen, die dit voorstel hebben gedaan, dan wijst spreker dit af. Dit verwijt zal niet uit den Raad komen, want die weet nog precies den gang van zaken, maar gelukkig interesseert deze quaestie ook de burgerij en spreker kan zich heel goed voorstellen, dat van uit de burgerij die opmerking gemaakt wordt, omdat die misschien niet meer precies voor den geest heeft, hoe het hiermede gegaan is. inderdaad had dit voorstel onmiddellijk na den brand gedaan kunnen zijn en spreker had indertijd ook een dergelijk voorstel willen doen, maar toen is gebleken, dat de Raadsmeerderheid zich op een ander standpunt stelde, n.l. dat aan één architect een dubbele opdracht zou moeten worden gegeven. Daarom is toen dit voorstel niet gedaan. Men herinnere zich, dat verschillende stemmen in den Raad zijn opgegaan, die hebben gepleit in den geest van het voor stel, dat thans door spreker aan den Raad is voorgelegd. Spreker maakt er den Raad geen verwijt van, dat hij indertijd anders heeft beslist. Men moet over de gedane zaken niet napraten, maar een feit is. dat toen besloten is de opdracht te geven aan één architect. Door den gang van zaken moet men nu tot de conclusie zijn gekomen, dat het beter is aan meer architecten de op dracht te geven en niet uitsluitend aan den architect Dudok, dien spreker echter volstrekt niet wil uitsluiten. Het derde deel van sprekers voorstel behoeft eigenlijk geen nadere toelichting. De Raad heeft eenmaal besloten, dat de heer Dudok op het terrein van de bepaalde uitgestrektheid een nieuw stadhuis met behoud van den ouden gevel zou ontwerpen Het is duidelijk, dat men aan andere architecten, die een dergelijk plan zouden ontwerpen, een zelfde terrein zou moeten aanwijzen, aangezien anders geen rechtvaardige vergelijking tusschen de verschillende plannen mogelijk zou zijn. Wat het vierde punt van zijn voorstel betreft, merkt spreker op, dat, voor zoover hij het heeft kunnen aanvoelen, men in het algemeen wenscht, dat het nieuwe stadhuis op de plaats van het oude zal worden gebouwd. Volgens den heer Dudok is dit terrein echter te klein voor een nieuw stadhuis met een nieuwen gevel; de heer Dudok zou een dergelijk raadhuis alleen kunnen bouwen op een terrein, dat zich uitstrekt van de Koornbrugsteeg tot de Maarsmansteeg. Het is niet bekend, of andere architecten ook op dat standpunt staan. Ook weet de Raad niet, of de heer Dudok die meening beslist blijft toegedaan. Vandaar dat spreker met de heeren Wilbrink en Huurman heeft voor gesteld het terrein zoo noodig uit te breiden tot de Koorn brugsteeg. Het wil den indieners van het voorstel voorkomen, dat de heer Dudok bij het nader bezien van de plannen zich met deze uitgestrektheid zou kunnen tevreden stellen en dat andere architecten zich bereid zouden kunnen verklaren om te bouwen bf op het terrein, dat nu is aangewezen voor den bouw van een stadhuis met behoud van den ouden gevel, of op het terrein tot de Koornbrugsteeg. Indien dit voorstel in handen van Burgemeester en Wet houders om praeadvies wordt gesteld, zal dit geen vertraging van den gang van zaken behoeven te zijn, want indien het voorstel door den Raad werd aangenomen, zouden Burge meester en Wethouders het toch nader moeten uitwerken. Wanneer Burgemeester en Wethouders dit voorstel om prae advies nemen en een gunstig prae-advies uitbrengen spreker is in dit opzicht nogal optimistisch gestemd en hoopt, dat hij zich niet bedriegt kunnen zij tegelijkertijd aan geven, op welke wijze naar hun oordeel dit voorstel moet worden uitgewerkt, zoodat het College dan tegelijkertijd kan komen met de namen van eenige architecten, die in aan merking zouden komen om een plan te ontwerpen, zonder of met behoud van den ouden gevel. Spreker zou nu allereerst gaarne de meening van Burge meester en Wethouders hierover hooren, doch vestigt nog eens- de aandacht op het z.i. buitengewoon belangrijke punt, dat dit voorstel van het College, om een commissie te benoe men, die het plan-Dudok zou hebben te beoordeelen, den Raad met zeer groote waarschijnlijkheid vastbindt aan dat plan- Dudok, indien die Commissie tegen dit plan geen overwegende bezwaren zou hebben. Spreker acht het buitengewoon moeilijk voor den Raad om, wanneer die Commissie meent dat tegen het plan-Dudok geen ernstige bezwaren bestaan, zoodat zij den Raad aanneming daarvan niet kan ontraden, dan nog te verlangen, naast dat ontwerp nog eenige andere te doen maken. De heer Parmentier zegt, dat men wel kan zeggen, dat men met het Raadhuisvraagstuk op het oogenblik min of meer in het moeras is aangeland. In Ingekomen Stuk No. 120 van 1930 noemde het College het plan-Dudok volkomen geslaagd op het oogenblik krijgt de Raad echter een geheel ander voorstel en het is toch van algemeene bekendheid, dat de toen in het College bestaande meening thans niet meer bestaat. Hoe men in het moeras is aangeland, doet er weinig toe; het heeft geen nut dit te onderzoeken. Indertijd is besloten het plan-Dudok aan de critiek der openbare meening prijs te geven; daarna zou de Raad een prae-advies van Burgemeester en Wethouders krijgendaarna zou men tegelijkertijd over een tweede plan beslissen. Spreker wil thans allereerst iets zeggen over de plannen voor een stadhuis op andere plaatsen dan aan de Breestraat; er is besloten ook een plan te doen maken zonder den ouden gevel, na aanwijzing van een andere plaats; elke plaats is

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 4