MAANDAG 8 JLNI 1931. 273 geweest tegenover de sociaal-democraten, enkele maanden geleden, toen bij de behandeling van een adres, waarin gesproken werd over verschillende werken, die konden worden uitgevoerd ter bestrijding van de werkloosheid, 6 of 7 van hen, allen zeer uitvoerig, op de mogelijkheid van die werken zijn ingegaan; toen was ook aan de orde niet de inhoud van dat adres, maar de wijze van behandeling. Zeker, de geheele Raad mag daaraan deelnemen, maar toen was aan de orde de wijze van behandeling van dat adres. De heer Groeneveld zegt, dat het toch op de agenda stond De Voorzitter ontkent dit. Wanneer men spreker dus dit compliment maakt over zijn behandeling van de heeren aan de rechterzijde, is hij incidenteel ook gecomplimenteerd voor de wijze, waarop hij de sociaal-democraten toen behandeld heeft. Wanneer men dat aan spreker overlaat, zal ieder tevreden gesteld worden. De heer Wilbrink is het absoluut niet met den Wethouder eens, dat het voorstel-Wilmer te vioeg zou zijn gedaan. Nu vraagt de Wethouder een Commissie; in 1929 is de vraag geweest: enkelvoudige of meérvoudige opdracht; bij meer voudige opdracht zou men een commissie noodig hebben, bij enkelvoudige niet; dat lag daar stilzwijgend in opgesloten; dat is bij de behandeling der zaak gebleken. In 1930 is deze zaak hier ter sprake gekomen; nu, een jaar later, gevoelen Burgemeester en Wethouders behoefte aan een commissie, om dit plan te beoordeelen. Wat zijn nu de redenen, dat Burgemeester en Wethouders niet zelfstandig tot een prae- advies kunnen komen, maar, nadat zij daarover zoovele maanden hebben nagedacht, willen hebben een commissie van deskundigen, buiten het College en de ambtenaren staande, om hen hierover voor te lichten? Die gedachte is in elk geval pas opgekomen, lang nadat het plan-Dudok is verschenen; dan moet daar toch een bijzondere reden of aanleiding toe zijn en die reden wordt door Burgemeester en Wethouders in de stukken niet genoemd, en ook niet in de toelichting van den Wethouder. Men kan bevroeden, dat er verschil van opvatting is in het College zelf, dat dit zelf niet eenstemmig kan zijri. De Voorzitter heeft wel gezegd, dat er naar buiten niets van gebleken is, hoe het College daarover denkt. In elk geval is het buitengewoon vreemd, dat men nu, nadat men maanden lang gewacht heeft, voorstelt een com missie van advies te benoemen. Indien de Raad gelden zou voteeren voor de beoordeeling van plannen, is het beter, dat men zich niet beperkt tot een plan, waarover de meeningen reeds zeer verdeeld zijn, maar meer plannen tegelijk beoordeelt. Spreker meent., dat, indien althans geen sprekende argu menten worden aangevoerd, Burgemeester en Wethouders door het gebrek aan homogeniteit van het College niet in staat zijn een praeadvies bij den Raad in te dienen. Zou het College nog behoefte aan voorlichting hebben, wanneer die homogeniteit wel bestond? Indien men een enkelvoudige op dracht geeft, is men ei zich van bewust, dat men de opdracht verstrekt aan een eerste-klasse deskundige, van wien men een plan kan verwachten, dat den toets der critiek kan door staan en aan ieder klaar en duidelijk voor oogen zal staan. Bovendien hebben Burgemeester en Wethouders de beschikking over deskundigen, die zij in hun ambtenaren vinden. Spreker vraagt zich dan ook af, waarom de Raad ƒ3000. voor dit doel zou moeten voteeren. De zaak is veel eenvoudiger dan Burgemeester en Wethouders haar voorstellen. Het plan- Dudok is bekend. Er is in geen enkel opzicht critiek uitge oefend op de indeeling van het stadhuis. De economische opzet voldoet uitstekend. In tegenstelling tot Burgemeester en Wethouders meent spreker, dat de architect bekwaam genoeg is om Burgemeester en Wethouders van de détails van het plan op de hoogte te stellen. Wie zou dat ook beter kunnen doen dan de archi tect zelf? Als Burgemeester en Wethouders dan ook zeggen: wij zijn met de beoordeeling van het plan nog niet ver genoeg ge vorderd, moet er een andere oorzaak zijn. Als Burgemeester en Wethouders zeggen: er bestaat homogeniteit in het College, mag de Raad vragenwaarom is dan een commissie van des kundige adviseurs noodig en moet daarvoor een bedrag van ƒ3000.worden uitgetrokken? Op zichzelf is dit bedrag in verband met alle kosten niet zoo groot. Als er nu toch een commissie moet worden benoemd, die eerst bij een enkelvoudige opdracht niet noodig zou zijn, laat men haar dan in de gelegenheid stellen over meer dan een plan haar oordeel te zeggen. De Raad krijgt dan in eens de beoordeelingen van verschillende projecten. Als Burgemeester en Wethouders bij een enkelvoudige opdracht alsnog een commissie noodig achten om het plan, dat reeds eeri jaar in hun bezit is, te kunnen beoordeelen, mag de Raad verwachten, dat Burgemeester en Wethouders betere argumenten aanvoeren dan dit: wij achten het wenschelijk om tot een praeadvies te kunnen komen. Spreker acht daarom het voorstel van den heer Wilmer c.s. zeer goed op zijn plaats, omdat voordat de Raad geld voteert voor het beoordeelen van plannen, plannen aanwezig moeten zijn, waarvan de beoordeeling door een commissie noodig is. De heer Wilmer wil beginnen met een kort woord tot den heer Bosman. De Voorzitter verzoekt den heer Wilmer zich strikt te bepalen tot de wijze van behandeling van het voorstel-Wilmer; op de andere zaken is het College ook niet ingegaan. De heer Wilmer komt dan tot de wijze van behandeling; daarover heeft de heer Bosman, zij het indirect, ook gesproken, want volgens hem had dit voorstel niet gedaan moeten worden de heer Bosman zal dus zelfs niet voor praeadvies op dit voorstel zijn; volgens hem moet de leiding blijven in handen van Burgemeester en Wethouders; hij kan het niet bewonderen dat men door een voorstel, mede namens andere Raadsleden ingediend, in deze belangrijke quaestie Burgemeester en Wet houders de leiding uit handen neemt; de leiding moet bij Burgemeester en Wethouders blijven. Spreker heeft van die bescheidenheid van den heer Bosman met groote verwondering kennis genomen het had spreker minder verwonderd, wanneer van de liberale fractie zelf een voorstel was gekomen, inzake dit vraagstuk, om Burgemeester en Wethouders de leiding uit handen te nemen; spreker heeft juist in een verkiezings courant gelezen dat, als men Leiden vooruit wil helpen, de liberale fractie op zich zelf aangewezen is en dat men dit niet moet overlaten aan de clericale partijen. Er is evenwel geen sprake van, het College de leiding uit handen te nemen; dit voorstel beoogt alleen een zekere richting aan te wijzen en geeft Burgemeester en Wethouders volkomen de gelegen heid, om in deze quaestie zelf de leiding in handen te houden. Men kan toch niet zoover gaan dat is een verouderde liberale opvatting, die tegenwoordig ook door de liberalen niet meer wordt aangehangen dat men zegt: de Raad moet eenvoudig ja of neen zeggen en uit den Raad mogen heelemaal geeri denkbeelden naar voren komen; de Raad heeft zonder eenig tegenstribbelen de leiding van Burgemeester en Wethouders te volgen en mag zich daartegen niet verzetten. Ten onrechte meent de heer Bosman, dat hiervan een partij zaak wordt gemaakt. Alleen uit het feit, dat verschillende partijgenooten het met elkaar eens zijn geworden over een quaestie, mag men nog niet concludeeren, dat er een partij zaak van gemaakt wordt, hoewel het natuurlijk mogelijk is, dat dit ten onrechte toch geschiedt. Volgens den Voorzitter is dit terugkomen op een eenmaal genomen besluit. Laat dit zoo zijn, maar het voorstel-van Eek spreker wil, los van den heer van Eek, omdat deze daar aan ook een ander idee vastkoppelt, zoo noodig, dit ook voor stellen, n.l. om sprekers voorstel in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen om praeadvies is zeker niet een terugkomen op een eenmaal genomen besluit. Elk Raadslid kan voorstellen doen, zelfs om terug te komen op een genomen besluit, als het maar niet direct in behandeling wordt genomen, maar om praeadvies gaat. De Voorzitter deelt mede, dat de heeren Schil!Ier, Groene veld en van Eek hun motie hebben vervangen door een motie van orde, luidende: «Ondergeteekenden stellen voor, het voorstel van de heeren Wilmer, Wilbrink en Huurman in handen te stellen van Burgemeester en Wethouders om prae-advies en punt 11 aan te houden, totdat dit schriftelijk prae-advies is uitgebracht." De heer Wilmer kan zich met het eerste deel van dit voorstel vereenigen en zal zich ook nu nog niet verzetten tegen het tweede gedeelte. Daaromtrent zou spreker echter eerst meer uitvoerig de toelichting van Burgemeester en Wethoudersdienentevernemen. lntusschen meent spreker, dat er wel iets voor te zeggen zou zijn het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan te houden, indien het voorstel-Wilmer c.s. om prae-advies gaat. Indien het voorstel-Wilmer c.s. niet op dit moment was ingediend, zou het te laat zijn gekomen. Het kon geen dag later worden ingediend en zou zeer waarschijnlijk te laat zijn ingediend, wanneer voor de indiening er van het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het benoemen van een Commissie was aangenomen geworden. Spreker laat in het midden, of de mededeeling van de heeren Huurman en Wilbrink, dat van eenige leden dier Commissie bekend is, dat zij sympathiseeren met het werk van den heer Dudok, juist is. Afgezien daarvan acht spreker het zeer on waarschijnlijk, dat een Commissie, die benoemd is ter beoor deeling van een bepaald plan, de aanneming van dat plan zou ontraden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 11