250 MAANDAG 18 MEI 4931. een zeer groote verscherping, dan zal spreker zijn stem hieraan niet kunnen geven. Wanneer deze verordening wordt aangenomen, hoe zal het dan b.v. gaan met de Drie Octobervereeniging? Zal die vereeniging voor al haar leden moeten betalen? En in de tweede plaats: welk standpunt nemen Burgemeester en Wethouders in ten opzichte van de vrijkaarten? Bestaat er een bepaald verband tusschen het aantal biljetten, dat wordt uitgegeven, en het aantal vrijbiljetten of is dit een voudig aan het oordeel van Burgemeester en Wethouders overgelaten De heer Bosman kan zich in vele opzichten vereenigen met hetgeen de heer van Eek heeft gezegd. Hij gevoelt er weinig voor om deze belasting op alle punten te verzwaren. Zoo b.v. waar de auteursrechten tot de gewone exploitatie-kosten worden gerekend, hetgeen beteekent, dat de gemeente over die rechten, welke toch dikwijls al zoo zwaar drukken, 20 opcenten zal gaan heffen. Het zal het meest drukken op den schouwburg, welke toch al in moeilijke omstandigheden ver keert. Onder het mom van een technische herziening, welke ten doel moet hebben verschillende mazen, waardoor men aan de belasting tracht te ontkomen, dicht te maken, brengt men een verzwaring aan en daartegen heeft ook spreker bezwaar. De heer Goslinga moet ten aanzien van het karakter dezer verordening geheel met den heer van Eek van meening ver schillen. Volgens den heer van Eek is de belasting op de openbare vermakelijkheden in het algemeen een zeer onsym pathieke belasting, maar spreker kan dat niet inzien. Een van de aangenaamste dingen van deze belasting is dat, als men er niet in betalen wil, men dat ook niet behoeft te doen. Aan andere belastingen, zooals de straatbelasting, de inkomstenbelasting en de personeele belasting kan men zich niet onttrekken, maar aan deze wel. De heer Bosman zegt, dat de schouwburg er zich niet aan kan onttrekken, tenzij hij sluit. De heer Goslinga merkt op, dat hij spreekt over de per sonen, de individuen. Er zijn duizenden menschen in de stad, die nooit 1 cent vermakelijkheidsbelasting hebben betaald. Als men het doet, doet men het geheel vrijwillig. Evenmin kan spreker toegeven, dat bij deze belasting elk verband met de draagkracht wordt gemist. Waar een percen tage van den prijs der toegangsbewijzen aan belasting wordt geheven, betaalt men meer naarmate men op een hoogeren rang zit. Hoe kapitaalkrachtiger iemand is, hoe duurder ver makelijkheden hij kan bezoeken. Als een rijke man en een arme man voor denzelfden prijs een vermakelijkheid bezoeken, betalen zij hetzelfde aan belasting, maar zoo iets komt meer voor. Als een rijke man en een arme man eenzelfde perceel bewonen, betalen zij hetzelfde aan personeele belasting. Bij de personeele belasting en bij zakelijke belastingen als de grondbelasting en de straatbelasting wordt geen rekening gehouden met het inkomen en het vermogen der betrokkenen. Ook daar mist men het verband met de draagkracht. In de tram betaalt eveneens iedereen hetzelfde. Het is, zegt de heer van Eek, een belasting op het genieten van kunst, genot en vreugde, maar dat acht spreker niet juist uitgedrukt. Men moet de zaak aldus zien: de gemeente heeft geld noodig om haar huishouden te drijven en het is een uiterst moeilijk en ingewikkeld probleem hoe men op fatsoenlijke wijze aan dat geld zal komen. Men verzint daar voor verschillende belastingen en heffingen en nu beschouwt de gemeentelijke fiscus iemand, die zich gaat ontspannen, als uitermate geschikt om iets in de gemeentelijke belastin gen bij te dragen, om iets af te staan aan de gemeenschap. Het verbaast spreker, dat de heer van Eek, die zich vaak op het gemeenschapsgevoel beroept, hier aanwakkert het verzet van een groot aantal burgers om in de meest gunstige om standigheden iets voor de gemeenschap te offeren. De heer van Eek moest, zoodra de gemeenschap in het gedrang kwam, zeggen: nu kunt gij, zonder dat gij iets behoeft te missen, geen boterham, geen onderwijs voor uw kinderen, iets bij dragen tot dekking van de kosten, welke de gemeenschap heelt voor het verrichten van allerlei nuttige en noodige zaken. Dat doet de heer van Eek niet, integendeel, hij bestempelt deze belasting als een van de meest onsympathieke, als een belasting op kunst, genot en vreugde. Spreker kan zich dat alleen verklaren uit een zucht om te vleien den grooten tegenzin van een aanzienlijk aantal burgers om in deze be lasting iets te betalen. In de gedachtenwereld van den heer van Eek is het spreker onbegrijpelijk, dat hij zelfs dit offer aan de gemeenschap bestrijdt. Het argument, dat men een boterham weghaalt of dat men het geld haalt waar het niet is, gaat hier zeker niet op. Iemand haalt bij de cassière een toegangsbewijs en betaalt dan 8 of 10 cent belasting aan de gemeente, welke dat geld gebruikt voor de werkloosheids voorziening, de armenverzorging, de ziekenverzorging enz. Is dat zóó erg, dat de fiolen van toorn van den heer van Eek daarover moeten worden uitgegoten? De belasting zou volgens den heer van Eek nog eenigszins verdedigbaar zijn, indien de opbrengst werd besteed voor het subsidieeren van tooneelvoorstellingen, maar spreker wijst er op, dat de gemeente het geld voor veel nuttiger dingen noodig heeft; voor werkloozen-, armen- en ziekenzorg enz. heeft de gemeente het geld nog veel meer noodig. De gemeente is daar nog niet aan toe, gelijk onlangs gebleken is bij het afwijzend praeadvies op het voorstel-Groeneveld, afgezien van de vraag of men in principe bereid is daarvoor geld toe te staandat praeadvies is met algemeene stemmen aangenomen en dus is toegegeven, dat men daar financieel nog niet aan toe is. üok dit argument van den heer van Eek tegen deze belasting is dus vervallen. De heer van Eek heeft allerlei schrikbeelden ten aanzien van de toepassing van deze verordening opgeroepen, maar de Raad behoeft niet bang te zijn dat deze verordening ook zal gelden voor het huiselijk of intiem verkeer, voor een zilveren bruiloft b. v. De verordening zal echter zeker wel toegepast worden op niet openbare vermakelijkheden, zooals reeds na 1922 het geval was. Wel heeft de toezegging van den Burge meester in 1922, in den Raad gedaan, de volledige toepassing der verordening op sommige punten wat gehandicaptde heer de Gijselaar heeft zich toen eenigermate te sterk uitgelaten; zijn uitlatingen werden niet gedekt door de bewoordingen der verordening. Het is dan ook niet de bedoeling van Burge meester en Wethouders, wanneer deze verordening tot stand gekomen zal zijn, zich nog aan die uitspraak van den vorigen Burgemeester te storen. Dit behoeft echter absoluut niet te verontrusten. Het verschil tusschen openbire en niet openbare vermakelijkheden is, dat openbare door ieder bezocht kunnen worden, of zij lid van een vereeniging zijn of niet, hetgeen bij niet openbare niet het geval is. Wanneer men nu de niet openbare vermakelijkheden vrij zou laten, komt van de geheele verordening niets meer terecht. In 1920 is dit door den wetgever ook ingezien en heeft deze het woord «openbare" geschrapt, omdat een zoodanig misbruik -van die bepaling werd gemaakt, dat de heffing van de belasting in tal van gemeenten absoluut onmogelijk werd; men maakte van elke vermakelijkheid een niet openbare en aldus ging de heele belasting naar de Franschen. Spreker kan onmogelijk toezeggen, dat niet openbare vermakelijkheden bij de toe passingvan deze verordening zullen worden gespaardhij mag op dit punt geen enkel dubium laten: het is goed hier klaren wijn te schenken. Maar dit wil niet zeggen dat bruiloften, particuliere partijen of intieme huiselijke feesten door deze verordening zullen worden getroffen, evenmin als sportbeoefe ning, b.v. door een gymnastiek vereeniging; daarvoor behoeft geen vrees te bestaan. Alleen worden getroffen wedstrijden en tegen entrée toegankelijke sportbeoefening, maar niet de gewone. De heer van Eek acht het, in vergelijking met vroeger, een zeer groote verscherping; dat is toch niet juist, in princi pieel opzicht. In de practijk zal allicht eenige verscherping van de toepassing plaats vinden. Maar nu heeft men het belangrijke art. 3 gekregen met zijn vrijstellingen, waarbij verschillende verbeteringen zijn aangebracht, de heer van Eek heeft dit eerlijk toegegeven, hetgeen spreker op prijs stelt. In dat artikel worden o.a. vrijgesteld de openbare of niet openbare vermakelijkheden, die niet gewinshalve worden gegeven, en de «bijkomende" vermakelijkheden van een vereeniging. Verder is de bepaling van artikel 3e, een groote verzachting van de min of meer scherpere toepassing tengevolge van de nieuwe ver ordening. üok de bepaling van artikel 3g is een nieuwigheid, overgenomen uit de Haagscbe verordening; die bepaling be staat nergens anders in Nederland. Een vereeniging, die ééns per jaar een feestelijke vergadering of jaarfeest houdt, wordt vrijgesteld. Door dit artikel worden voorts vrijgesteld de ge legenheden, die niet speciaal worden bezocht om het vermaak, maar om een ander doel b.v. om een gymnastiekuitvoering of een mooi concert bij te wonen; vroeger moest men die vermakelijkheden steeds belasten. Verder gaat deze verordening uit van het zuivere principe dat men betaalt voor wat men uitgeeft aan vermaak en ont spanning en niet voor vermaak en ontspanning, waaraan men niet deelneemt. Nu vraagt de heer van Eek: moet b.v. de 3 October-ver- eeniging voor al haar leden belasting betalen Op het oogen- blik is dit zoo: men betaalt 1.50 contributie, waarin 0.20 voor toegangskaarten zitbij het begin van het jaar moet die vereeniging dus ongeveer 140.belasting betalen. In de toekomst vervalt dit, het kan althans vervallen. Tal van leden der 3 October-vereeniging bezoeken de vermakelijkheden niet, maar zijn wel lid, om de goede zaak te steunen; toch waren alle leden verplicht vermakelijkhedenbelasting te betalen, hoewel zij van die vermakelijkheden geen gebruik maakten. Nu kan de vereeniging daaraan, met gebruikmaking van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 8