MAANDAG
18 MEI 1931.
249
lingen, maar ook op die van de buitengemeenten, dan hebben
zij de meeste kans dat trams, autobussen en andere vervoer
middelen daarlangs rijden, waardoor het bezoek aan die scholen
voor de leerlingen zooveel vergemakkelijkt wordt en zij meer
leerlingen trekken. Hetgeen de heer Bosman gezegd heeft,
geldt wel vooral voor een lagere school, maar deze school
mag toch wel een andere plaats hebben.
De heer Bosman zegt, dat in hetgeen de Wethouder zeide
een kern van juistheid zit, maar toen de verkoop van dezen
grond aan de orde was, is gezegd, dat met den deskundige
van den Leidschen Hout, den heer van Es, overleg was ge
pleegd en dat dit punt als daarvoor wel geschikt was aan
gewezen; onder die omstandigheden heeft spreker toen ge
meend daarover verder te moeten zwijgen, maar omdat spreker
hoorde dat er gedacht werd over verderen schoolbouw in die
omgeving meende spreker dit naar voren te moeten brengen
daarmede moet men niet doorgaan, want dan schept men
een zeer ongewenschten toestand.
Wat dr. van Es gezegd heeft, is natuurlijk juist; voor het
gemak der kinderen zou men de scholen het beste kunnen
bouwen bij het station of bij de tram; beide vraagstukken
het gemak en de veiligheid komen meer of minder met
elkaar in botsing, maar de veiligheid der kinderen dient naar
sprekers meening toch voor te gaan. Spreker vindt het niet
zoo heel erg, wanneer de kinderen nog een klein stukje naar
school moeten loopen; spreker vindt het veel erger, wanneer
die kinderen in levensgevaar verkeeren bij het naar school gaan.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XVI. Verordening, op de heffing van eene belasting op
tooneelvertooningen en andere vermakelijkheden.
(Zie Ing. St. Nis 88 en 130.)
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer van Eck kan niet ontkennen, dat deze belasting op
tooneelvertooningen en andere vermakelijkheden in het alge
meen zeer onsympathiek is. Belastingen zijn in het algemeen
niet zeer geliefd; men stelt zich tamelijk algemeen op het
standpunt, dat de gemeentelijke, de provinciale en de Staats-
molen toch wel malen zal zonder zijn bijdrage of met een
zoo klein mogelijke bijdrage. Er zijn echter wel belastingen, die
spreker ten minste van socialistisch standpunt min of meer sym
pathiek vindt, b.v. wanneer de opbrengst gebruikt wordt om
de hardheden van het kapitalisme tegen te gaan. Van dezen
Raad en dit College zijn dergelijke voorstellen echter niet te
verwachten. Toch is deze belasting onsympathieker dan menige
andere, omdat zij, als indirecte belasting, elk verband met de
draagkracht van den ingezetene mist; ieder, die er onder valt,
betaalt hetzelfde, onverschillig in welke financieele omstandig
heden hij verkeert.
In de tweede plaats is dit een belasting in zekeren zin een
van genot, van vreugde, die men, vooral in den tegenwoor-
digen tijd, niet goed kan missen.
Door algemeene en individueele oorzaken heerscht er zoo
veel leed in de wereld, dat iedereen het moet betreuren, dat,
als de menschen onschuldig genot kunnen hebben, zelfs daarop
belasting wordt gelegd. Nu zou spreker zich kunnen voor
stellen, dat het gemeentebestuur aldus redeneerde: al die
uitingen van kunst, dikwijls gemaakte kunst, zijn niet zoo
onschuldig, het is gewenscht de menschheid te gewennen aan
het genieten van hoogere kunst, de gemeentelijke schatkist
laat niet toe gelden beschikbaar te stellen voor het geven
van goede kunstuitvoeringen, als er een belasting wordt ge
heven van vermakelijkheden, zal de gemeente daardoor
misschien in de gelegenheid worden gesteld goede kunstuit
voeringen te bevorderen en te subsidieeren 1 Maar ook dat
gebeurt niet, want alleen het Leidsche Muziekcorps krijgt een
paar duizend gulden en verder steunt de gemeente de kunst
niet.
Aan deze belasting ontbreekt dus eigenlijk elk element,
dat haar eenigszins dragelijk zou kunnen maken.
Nu wenscht spreker zich niet los te maken van de toezegging,
welke bij de algemeene beschouwingen over de begrooting
door zijn fractie is gedaan, dat zij zou medewerken om zooveel
mogelijk gelden ter beschikking van bet Gemeentebestuur te
stellen tot leniging van sociale nooden. Ook bij de overweging,
of de leden zijner fractie vóór deze gewijzigde belastingver-
ordening zullen stemmen, zal die toezegging in het oog
worden gehouden, maar spreker wijst er op dat, toen hij die
toezegging namens zijn fractie deed, hij het oog had op de
belasting zooals die op dat oogenblik werd geheven. Hij was
zelfs in de verwachting, dat die belasting eenigszins drage
lijker zou worden gemaakt en bij het voorstel tot wijziging
met de in de afdeelingen gemaakte opmerkingen rekening
zou worden gehouden. Dit laatste is ook geschied en er zijn
enkele verbeteringen aangebracht, maar uit den inhoud van
de voorgestelde verordening moet spreker opmaken, dat deze,
voorzoover er geen uitzonderingen zijn gemaakt, zal gelden
vooralle vermakelijkheden, onverschillig of zij in het publiek
dan wel in huiselijken kring zullen plaats hebben. Dit be-
teekent een geweldige verandering in verband met de wijze,
waarop de verordening tot dusverre werd toegepast. Ten
bewijze daarvan wil spreker aanhalen wat is verhandeld in
1922, toen de verordening is gewijzigd, omdat daaruit kan
blijken voor welke gevaren men komt te staan, als de ver
ordening, zooals zij thans luidt, wordt toegepast.
In de vergadering van 24 April 1922 heelt spreker het
volgende gezegd
»De heer van Eck. M. d. V. Voorgesteld wordt op grond
van de wet uit de verordening tot heffing van een belasting
op tooneelvertooningen en andere openbare vermakelijkheden
het woord «openbare" te schrappen, zoodat de verordening
op alle vermakelijkheden toepasselijk zal zijn. Ik zou willen
vragen, of daaraan ook consequenties verbonden zijn in dien
zin, dat het gevolg zal wezen, dat die belasting ook geheven
zal worden van niet openbare vermakelijkheden. Neemt men
dit voorstel aan, dan zal men zich later er op kunnen beroepen
en zeggen, dat er toe besloten is, en dan zal van alle ver
makelijkheden belasting worden geheven.
De Voorzitter. De naam van de belasting moet in over
eenstemming worden gebracht met dien, waaronder de ge
wijzigde gemeentewet deze belasting kent, en wij moeten dus
in het vervolg belasting heffen van «tooneelvertooningen en
andere vermakelijkheden", maar in de practijk zal deze naams
verandering, gelet op de uitwerking in de artikelen, weinig
verschil geven. Het woord «openbare" is geschrapt, omdat
het tot ontduiking aanleiding kon geven, maar practisch zal
het hierop neerkomen, dat alleen belasting geheven zal worden
van de vermakelijkheden, die niet een huiselijk of intiem
karakter dragen. Zooals ik zeide, kan men dat aan de uit
werking in de artikelen zien, want het betreft hier de arti
kelen van de bestaande verordening; zij zijn slechts verhuisd
van de invorderingsverordening naar de heffingsverordening.
De heer van Eck kan, dunkt mij, op dit punt gerust zijn,
want, was de bedoeling geweest ook huiselijke of intieme
feesten te treffen, dan had niet gesproken behoeven te worden
van «vereenigingen of sociëteiten". Er is o.a. bepaald, dat de
toegangsbewijzen ter afstempeling moeten worden aangeboden,
maar het spreekt toch van zelf, dat iemand, die b.v. een
zilveren bruiloft wil vieren, geen biljetten afgeeft, welke
afgestempeld moeten worden. Het woord «openbare" is ge
schrapt om ontduiking te voorkomen, maar ik geloof, dat
dit in de wijze van heffing der belasting geen verandering
zal brengen.
De heer van Eck. M. d. V. Begrijp ik het goed, dan vallen
vermakelijkheden, welke vereenigingen uitsluitend voor haar
leden geven, buiten de verordening.
De Voorzitter. Ja, want dan geeft men geen biljetten uit.
Als menschen een partijtje kaarten, kan men dat ook een
vermakelijkheid noemen, maar dan zal niemand er aan denken
daarvan belasting te gaan heffen.
Het geldt hier een wijziging van formeelen aard, welke
volgens de wet moet worden aangebracht, maar Burgemeester
en Wethouders zijn van meening, dat de practijk, welke
totnogtoe is gevolgd, kan worden gehandhaafd.
De naam van de belasting is wel veranderd, maar niet
haar aard."
Die toezegging op sprekers laatste vraag is gestand gedaan,
maar nu is de bepaling veranderd en komt die toezegging
te vervallen. Het is een nieuwe verordening en hoe zal nu
de practijk zijn? Zullen nu alle vermakelijkheden, ook die,
alleen voor de leden of met een intiem karakter, onder
deze belasting vallen? Dit zou een zeer sterke achteruitgang
zijn. Aan deze zeer hatelijke belasting zijn al zooveel bezwaren
verbonden. Zij wordt gerechtvaardigd, doordat men geld
noodig heeft; als men dat niet op andere wijze kan krijgen,
zoekt men naar minder aangename middelen, maar men moet
niet te ver gaan en voorzichtig zijn. Men moet toch derge
lijke vermakelijkheden, voordrachten of b.v. ook sportbeoefe
ning, niet allemaal als onnoodig of overtollig beschouwen;
bet heeft zeer groote bezwaren, dit alles te belasten. Het kan
er nog mee door, dat men een deel moet afstaan van de
winst, die met vermakelijkheden beoogd wordt te behalen, al
zullen de vermakelijkheden daardoor ten slotte duurder
worden, maar spreker heeft er bezwaar tegen, dat men ook
voor vermakelijkheden, die absoluut geen openbaar karakter
dragen, toegang voor den fiscus vraagt. Wanneer de Wet
houder niet kan verklaren, dat de verordening zal gehand
haafd worden als tot nu toe, m. a. w. wanneer dit beteekent