MAANDAG 18 MEI 1931. 259 moeten worden overgegaan (zulks in verband met bet niet gereed zijn van het onderstation in de Cobetstraat). De machine werd door oriderbekrachtiging in staat gesteld wattlooze stroomen op te nemen, welke in sommeering met de wattlooze stroomen van het stadsnet een zoodanige kunstmatige ver grooting van het spanningsverlies in den hootdtransformator gaven, dat daardoor de te groote invloed van de spannings- trappen eenigermate werd gecompenseerd. Elke wijziging in de cosinus phi (arbeidsfactor) van de stadsbelasting geeft derhalve wijzigingen van de spanning, die men in de Centrale steeds zoo goed mogelijk moet bijregelen met de machine. In het algemeen was de spanning volgens eenige contröle-metingen in de stad goed, doch op sommige punten van verschillende netgedeelten ontstond noodzakelijker wijze een eenigszins hoogere, op andere een wat lagere spanning. Klachten omtrent de hooge spanning in enkele buitengemeen ten waren van plaatselijken aard en niet het gevolg van vorengenoemde omstandigheden. Deze z.g. spanningsongelijkheid mag evenwel niet te hoog worden aangeslagenaltijd in elk net zal een zekere spannings ongelijkheid bestaan. Te Leiden is de nominale spanning 127 V. en fluctuaties van eenige procenten naar boven en naar beneden moeten worden gerekend te behooren bij een normaal electriciteitsbedi ijf. De moeilijkheden van een zoo gelijk mogelijke spanning nemen toe naarmate het bedrijf zwaarder wordt, de afstanden waarover de energie vervoerd wordt grooter, de groepen van afnemers van meer uiteenloopenden aard en de eischen van het publiek hooger. Bovendien is de gloeilamp door haar onvolmaaktheid zeer gevoelig voor spanningsschommelingen, hetgeen al spoedig voor het publiek eenigen hinder kan opleveren. Zoo is b.v. gebruikelijk, dat door de gloeilampenfabrieken een tolerantie van plus 8 en minus 8% wordt aangehouden voor het wattverbruik bij de nominale spanning. De aflezing in de Raadszaal van 145 Y. kan onmogelijk juist zijn geweest. Hierbij moet ongetwijfeld een vergissing in het spel zijn. Teneinde te voorkomen, dat men van de tijdelijk hoogere spanning op minder gewenschte wijze zou gebruik maken om voor eventueel stuk gegane lampen schadevergoeding te gaan reclameeren, is getracht verbetering te zoeken door een spanningsverlaging in de Centrale; al ras bleek evenwel, dat de oorspronkelijke waarden nog de beste resultaten gaven. Intusschen waren uit de stad zoo goed als geen klachten bij de fabrieken binnengekomen. Uit het bovenstaande zal het duidelijk zijn, dat de bezwaren, naar spreker vertrouwt, zullen zijn opgeheven, zoodra het onderstation in het Z.O.-gedeelte der stad in bedrijf is, hetgeen dezer dagen is te verwachten. Resumeerende meent spreker, dat de eerste drie vragen van den heer Coster in de door hem gegeven toelichting hun beantwoording vinden. Inderdaad is de spanning op enkele plaatsen gedurende eenigen tijd hooger geweest dan de normale spanning van 127 volt (niet 125 volt zooals de heer Coster zegt). Het verschijnsel moet in 't algemeen worden toege schreven aan de uit technisch oogpunt noodzakelijke maar uiterst moeilijke vergrooting van het electrisch vermogen der centrale tot 50.000 K.W. Moeilijk in dezen zin dat het bedrijf gewoon door moest gaan en de verbruikers er niets tot hun schade van mochten bemerken. Fouten zijn daarbij niet begaan. Hoogstens kan men spreken van technische onvolkomenheden. Zoodra het onderstation aan de Cotetstraat in bedrijf is en goed functioneert is gevaar voor herhaling uitgesloten. In antwoord op de 4e vraag deelt spreker mede, dat het College de instelling eener onpartijdige commissie geheel over bodig acht, doch dat deze zaak wel ter sprake is gebracht in de Commissie voor de Lichtfabrieken en dat dit antwoord na raadpleging dier Commissie is opgesteld. Met den heer Coster zijn Burgemeester en Wethouders het eens, dat het groote vertrouwen van het publiek in dit gemeentelijk bedrijf niet mag beschaamd worden doch het College meent dat in het gebeurde geen enkele reden ligt om dit te veronderstellen of verklaarbaar te maken. De heer Coster zegt, dat het antwoord van den Wethouder hem wel tevreden heeft gesteld, maar niet voldaan. De Wet houder heeft toegegeven, dat op verschillende plaatsen de spanning te hoog is geweest. Spreker heeft niet gesproken van 145 volt, maar van 140 volt. De heer Goslinga zegt, dat de heer Coster heeft gespoken van bij na 150 volt". Hij heeft het uit diens mond opgeteekend. De heer Coster antwoordt, dat niet hij, maar andere leden van den Raad van 150 volt hebben gesproken. Waar de Wethouder in elk geval heeft toegegeven, dat op sommige plaatsen de stroomsterkte te groot is geweest, en dit is geweest vooral in de winkelstraten, informeert maar bij firma's zooals Vroom en Dreesman, ook andere groote zaken in de Haarlemmerstraat en b.v. de Nijverheidsschool te Voorhout die dit jaar veel meer lampen heeft gebruikt, vooral de kwartalen van November tot Maart, vraagt spreker of het niet gewenscht zou zijn diegenen, die door te hooge spanning een buitengewone onkostenrekening in dien tijd hebben gehad door het doorslaan der lampen, door tusschenkomst der in stallateurs een schadevergoeding te geven? De heer Wilmer wenscht een vraag te stellen aan den Wethouder, omdat hij deze belangrijke kwestie nog niet goed heeft begrepen. De Wethouder heeft namelijk gezegd, dat er een onderstation komt en daardoor een herhaling van het euvel niet meer te vreezen is, maar dat het euvel reeds ver holpen is, voordat het onderstation er is. Als dit laaatste juist is, dan had naar sprekers meening het euvel ook niet behoe ven voor te komen. Spreker vraagt of die opvatting juist is. De heer Groeneveld doet opmerken, dat de Wethouder wel heeft gezegd, dat het op een vergissing moet berusten, als men beweert, dat de spanning 142 volt is geweest, maar niet heeft medegedeeld hoe groot de afwijking van de spanning is geweest, terwijl het toch van belang is, dat de Raadsleden dat ook weten. De heer Schüller verkeerde in de veronderstelling, dat het College deze belangrijke zaak, die toch voor de ingezetenen van zeer groot belang is, publiek zou hebben gemaakt, dat de Raadsleden voor een goede beoordeeling in kennis gesteld zouden worden van het rapport, dat volgens de toezegging van Burgemeester en Wethouders van het gebeurde opgemaakt zou worden. Daarom heeft spreker opdracht gekregen van zijn fractie om aan Burgemeester en Wethouders te vragen, dat rapport voor de Raadsleden in de Leeskamer ter visie te leggen. Spreker heeft de mededeeling gehad, dat dit niet de bedoeling van Burgemeester en Wethouders was; de Raads leden moeten nu de voorlezing van dit rapport aanhooren en zich oogenblikkelijk nu maar een denkbeeld kunnen vormen. Als men dit dan uitstelt, zooals de heer Goslinga nu zegt, heeft dit weinig zin, tenzij dit rapport ter inzage wordt gelegd. Wanneer het College, het minste wat het kan doen, dit rapport ter visie legt voor de Raadsleden, dan zou spreker willen voor stellen deze zaak aan te houden tot de volgende vergadering dan kan men met kennis van zaken hierover spreken. Deze zaak is zeer belangrijk; het gemeentebedrijf is door het publiek in meerdere of mindere mate in verzuim gesteld en door een grondige bespreking hier mag toch goed duidelijk gemaakt worden, dat de leiding van de fabriek daaraan geen schuld heeft; dat krijgt men niet door dit nu eventjes af te handelen door het voorlezen van een rapport, dat men nu toch niet kan nagaan, en op welke cijfers men nu ook niet kan ingaan. Spreker verzoekt dus aanhouding van deze zaak en ter visie legging van het rapport voor de Raadsleden. De heer Goslinga zegt, dat eindelijk de aap uit de mouw gekomen is; de heer Coster wenschte schadevergoeding voor de groote zaken, die zooveel schade gehad hebben, maar daartoe is het gemeentebestuur krachtens de beheersverordening niet bevoegd. De gemeente is niet vei plicht de schade te vergoeden wegens onderbreking van stroomlevering, defecten of wat ook, maar er is ook geen enkele billijkheidsgrond voor. Die schade zou bovendien uitermate moeilijk vast te stellen zijn; dat is eenvoudig niet te doen. Zouden ook alleen groote zaken die schadevergoeding moeten hebben, zooals de heer Coster zegt, en waarom ook niet de kleine? De heer Coster spreekt wel over het seminarium te Voorhout, maar dat heeft er niets mee te maken; van het seminarium is geen enkele klacht ontvangen. Men kan uit het geheele district wel zendingen kapotte lampen hier halen, om ze te vergoeden, maar dan zouden ze met hoopen komen. De heer Wilmer vraagt: als het toch verholpen is, waarom wacht men dan op de opening van het onderstation? De heer Wilmer heeft dit blijkbaar niet begrepen; dat is niet erg, want het is een uitermate moeilijk onderwerp. Spreker heeft het volgende gezegd: »Teneinde te voorkomen, dat men van de tijdelijke hoogere spanning op minder gewenschte wijze zou gebruik maken om voor eventueel stuk gegane lampen schadevergoeding te gaan reclameeren, is getracht verbetering te zoeken door een spanningsverlaging in de Centrale; al ras bleek evenwel, dat de oorspronkelijke waarden nog de beste resultaten gaven." De spanning is toen weer verhoogd en men leeft thans onder dezelfde spanning als bestond ten tijde, dat de heer Coster zijn demonstratie gaf. De heer Coster: 140 voltl De heer Goslinga zegt, dat de heer Coster zich dat uit het hoofd moet zetten, want de zelfregistreerende meters aan de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 17