MAANDAG 18 MEI 1931.
257
om de sentatie,welke het er meemaakt, maar aan den anderen kant
heeft hij gevoeld, dat van die wedstrijden en spelen een groote
propagandistische kracht uitgaat en dat zij bezocht worden
door de werkende leden der vereenigingen, die voornemens
zijn om hetzij direct, hetzij later ook aan wedstrijden deel
te nemen en de bedoeling hebben de prestaties, welke
zij door de sport hebben bereikt, aan die van anderen te
toetsen. De bedoeling van het amendement is dan ook om
deze menschen, die deze wedstrijden en spelen met dat oog
merk bezoeken en toonen daarvoor iets over te hebben, van
de belasting vrij te stellen en de sportvereenigingen, welke er
toch al financieel niet zoo best voorstaan en al haar gelden
op de beste wijze trachten te besteden ter bevordering van
de sport en voor de propaganda, eenigszins tegemoet te komen.
Dit amendement is min of meer geïnspireerd door de adressen,
welke zijn ingezonden door den Bond voor Lichamelijke Op
voeding en door de Roomsch-Katholieke Commissie voor de
Lichamelijke Opvoeding.
Wat het tweede amendement betreft, dat meer beoogt het
aanbrengen van een redactie-wijziging, spreker heeft dit voor
gesteld, omdat hij zich de mogelijkheid indenkt, dat er ver
schil van meening zou bestaan tusschen de vereeniging, welke
de belasting moet betalen, en het College ten aanzien van de
toepassing der verordening. Hij acht het niet gewenscht, dat
in zulk een geval het oordeel van één bepaalden ambtenaar
beslissend zal zijn; het vraagstuk moet dan ook voorgelegd
kunnen worden aan een hoogere instantie. Vandaar zijn
amendement, dat dus uitsluitend beoogt te bepalen dat, als
de Inspecteur van de Gemeentebelastingen zijn beslissing
heeft gegeven, beroep mogelijk is bij een hooger College, dat
uitmaakt of de verordening op juiste wijze is toegepast. Door
de voorgestelde redactie wordt de Raad van Beroep uitge
schakeld.
De heer Goslinga zegt, dat Burgemeester en Wethouders
de aanneming van het amendement van den heer Romijn
moeten ontraden.
Volgens de letter van dit amendement zou het, tusschen
alinea 5 en alinea 6 ingeschoven zijnde, beteekenen, dat die
sportvereenigingen niet meer de keuze hadden tusschen de
betaling van de contributie en de betaling per voorstelling
naar de waarde van de toegangsbewijzen, maar de bedoeling
is om de sportvereenigingen en de werkende leden daarvan
vrij te stellen.
De vraag hierbij is juist: waarom de sportvereenigingen
wel en andere nuttige vereenigingen, waar men ook wel heeft,
dat de werkende leden als zoodanig aanblijven, maar zelf niet
meer medewerken, niet? Spreker noemt als voorbeeld tooneel-
vereenigingen.
Het tweede bezwaar is, dat er in die sportvereenigingen
heel wat z.g. veteranen zijn, die tot 50 of 60 jaar lid blijven
uit bijzondere belangstelling in hun vroegere vereeniging; de
uitvoeringen en wedstrijden wonen zij bij, zoodat men dan
op dien grond een groot aantal bezoekers zou moeten vrij
stellen ais werkende leden, hoewel zij nooit meer achter een
bal aanloopen. Moet men die allen nu vrijstellen?
In de derde plaats werkt men daardoor de ontduiking weer
in de hand; als hier weer een hekje opengezet wordt, zal
men zien, dat spoedig een groot aantal schaapjes daar door
heen glipt, in dien zin, dat men lidmaatschapskaarten tegen
onmogelijk lagen prijs, b.v. 0.25 verkrijgbaar stelt, mits
men donateur is voor 10.hetzelfde als men nu bij ver
schillende vereenigingen den kop in heelt willen drukken;
dit zal een nieuwe bron van ontduiking zijn. Wat is er tegen
dat ook die werkende leden als bezoeker bij een wedstrijd een
kleinigheid offeren aan den gemeentelijken fiscus, ook al gaat
van dien wedstrijd voor hen een zekere bekoring uit. Het
heeft propagandistische waarde, zegt de heer Romijn, maar
zou dat een reden zijn om dien geheelen wedstrijd vrij te stellen?
Spreker heeft niet begrepen, waarom de heer Romijn zijn
tweede amendement heelt voorgesteld, om in art. 7 al. 6 de
woorden »door den Inspecteur der Gemeentebelastingen en
wel" te doen vervallen. Wie moet het dan vaststellen? Bur
gemeester en Wethouders wordt er hier gezegd, maar dat
kan niet, omdat er dan geen beroep is op den Raad van
Beroep. Burgemeester en Wethouders van 's-Gravenhage heb
ben dit oorspronkelijk ook gedaan, doch de Minister van Binnen-
landsche Zaken en Landbouw heeft de verordening terugge
zonden. Burgemeester en Wethouders van 's-Gravenhage
deelden daaromtrent aan den Raad het volgende mede:
«Voornoemde Minister is van oordeel, dat juist door aan
Burgemeester en Wethouders zekere handelingen te laten
met betrekking tot de aanslagregding, op de wijze zooals
dit geschied is, de belastingplichtigen in hun rechtsbedeeling
worden bekort. Zooals den Raad bekend is, kan men van een
belastingaanslag, ook in deze belasting, in beroep komen bij
den Raad van Beroep voor de directe belastingen. Volgens den
Minister zal over een bezwaar tegen het oordeel van Burge
meester en Wethouders, respectievelijk van den Directeur
der Gemeentebelastingen in eerste instantie door den laatst
genoemde worden beslist, terwijl in hoogere en hoogste in
stantie de administratieve rechtscolleges zich bij hun uitspraak
slechts naar den inhoud der verordening zullen kunnen
richten. En deze heeft nu de heffing der belasting, waarbij
de punten in kwestie in het geding komen, afhankelijk gesteld
van het oordeel van de bedoelde organen der Gemeente.
Uitgaande van deze opvatting moet men dus tot de conclusie
komen, dat de belastingplichtigen noch ter zake van de boven
bedoelde waardebepaling, noch ter zake van weigeringen
van vrijstelling van belasting, met kans op succes beroep
zullen kunnen instellen, omdat het oordeel van, resp. de
waardebepaling door, Burgemeester en Wethouders ten deze
beslissend is gesteld.
De heer Romijn laat heelemaal in het midden, wie het
doen moet; het is heelemaal niet aanvaardbaar; er moet toch
een lichaam of een persoon zijn, die het doet, maar de heer
Romijn vervangt den Inspecteur der Belastingen hier door lucht.
Artikel 13 der Verordening zegt:
«Voor de toepassing van de artikelen 299 en 300 der
Gemeentewet treedt de Inspecteur der Gemeentebelastingen
in de plaats van den Raad, van Burgemeester en Wethouders
of van den Burgemeester."
En dan kan volgens de bestaande wettelijke bepalingen een
uitspraak van den inspecteur in hoogere instantie aan het
oordeel van den Raad van Beroep worden getoetst. De Raad
van Beroep kan echter een dergelijke uitspraak niet verwer
pen, als de waardebepaling door Burgemeester en Wethouders
is geschiedhij kan alleen de vraag behandelen of Burge
meester en Wethouders van hun bevoegdheid formeel een
juist gebruik hebben gemaakt; in een beoordeeling van de
intrinsieke waarde der beslissing mag hij niet treden.
Het tweede amendement van den heer Romijn dient dus
te worden ingetrokken.
De heer Romijn zegt naar aanleiding van de vraag vau
den Wethouder waarom niet andere vereenigingen en wel
sportvereenigingen, dat in het feit, dat spreker het alleen
voor die vereenigingen vraagt, een reden te meer gelegen
moet zijn voor het College om zich niet zoo sterk tegen het
amendement te verklaren. Of iemand kan bridgen laat de
gemeenschap koud, maar het in de hand werken van de
sport is een algemeen hygiënisch belang. Spreker hoopt, dat
de Raad de waarde daarvan zal erkennen.
De Wethouder heeft gevraagd wat «werkende leden" zijn
en een schrikbeeld opgehangen, dat het hek zal worden open
gezet voor ontduikingen, maar daarvoor behoeft geen vrees
te bestaan. Een werkend lid is iets reëels en mocht er in
dit opzicht misbruik voorkomen, dan zal de bepaling van
de voorlaatste alinea van het artikel, dat zegt, dat bij gebleken
misbruik het bedrag der contributies en donaties wordt be
rekend naar de laagste contributie of donatie, een oplossing
kunnen brengen. Bovendien kan spreker niet aannemen, dat
sportvereenigingen, welke krachtens het beoefenen van de
sport een hooger standpunt innemen, zich zullen gaan bezig
houden met de vraag hoe zij aan de gemeente zoo min
mogelijk belasting zullen kunnen betalen. Het gaat trouwens
niet aan om alleen op grond van de onderstelling, dat de
sportvereenigingen ter ontduiking van de belasting menschen
tot werkende leden zullen maken, die dit niet zijn, sprekers
amendement, dat een juist principe bevat, af te wijzen.
Spreker geeft in overweging om zijn amendement te aan
vaarden en dan de practijk eens af te wachten. Mochten er
dan ontduikingen plaats hebben, dan is de Wethouder wel
zoo slim om een redactiewijziging tot stand te brengen,
waardoor die ontduikingen worden ontgaan.
Wat het tweede amendement betreft, spreker wil aanvaar
den de verzekering van den wethouder, dat door de voor
gestelde redactie beter het doel, dat het amendement beoogt,
zal worden bereikt. Spreker aanvaardt dat risico en wanneer
dan de Wethouder het risico aanvaardt, aan de aanneming
van sprekers eerste amendement verbonden, dan kan de
practijk worden afgewacht.
De heer Groeneveld wijst er op, dat in de artikelen 7 en
8 gesproken wordt van den «Inspecteur der Gemeentebelas
tingen", terwijl de gemeente de laatste jaren zulk een func
tionaris niet meer heeft.
Wanneer die titularis genoemd wordt, moet de gemeente
hem eerst hebben.
De heer Goslinga zegt, dat door Burgemeester en Wet
houders voor de toepassing van deze verordening de Gemeente
ontvanger is aangewezen als Inspecteur der Gemeentebe
lastingen.
Het spijt spreker den heer Romijn niet te kunnen tegemoet
komen door gelijk oversteken hij zijn tweede amendement
intrekken en spreker het eerste overnemen.