MAANDAG 18 MEI 1931.
253
Beraadslaging over artikel 2.
De heer van Eck heeft een amendement voorgesteld, om
uit art. 6 3° en 4° te doen vervallen »een radio-toestel'', doch
dit komt ook reeds voor onder art. 2b; daarom acht spreker
het beter deze zaak hier te behandelen, daar men anders bij
aanneming van sprekers amendement op art. 6 later op art. 2
zou moeten terugkomen.
Spreker kan zich voorstellen dat men mechanische mu
ziekinstrumenten, wanneer die dienen ter vervanging van
concerten, belast; wanneer men dus bepaald een radio
concert geeft, valt dit onder de verordening, maar spreker
acht het toch wel zeer streng, om reeds het hebben van een
radio-toestel onder de belasting te doen vallen; dit is tegen
woordig in elke localiteit bijna een onmisbaar meubel en
spreker acht het wat overdreven, het reeds als vermakelijkheid
te beschouwen, wanneer men het af en toe laat spelen,
wanneer er enkele menschen komen. Iets anders is het wanneer
een radio-concert vooruit wordt aangekondigd en men de
menschen daardoor lokt om die inrichting te bezoeken. Spreker
dient dus een daartoe strekkend amendement in.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amen
dement van den heer van Eck, luidende:
»Ondergeteekende stelt voor om uit art. 2 sub b veror
dening op de heffing van een belasting op vermakelijkheden
weg te laten «radiotoestellen"."
Het amendement van den heer van Eck wordt voldoende
ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraad
slaging uit.
De heer Coster ziet van het woord af, nu de door den
heer van Eck voorgestelde wijziging zal worden aangebracht.
De heer Goslinga ontraadt, namens het College, sterk het
amendement-van Eck. Niet door het hebben van een radio
toestel op zich zelf al wordt men belastingplichtig; dan
zouden daaronder ook particulieren vallen, doch art. 6,3° slaat
op inrichtingen, waar sterke drank enz. wordt verkocht voor
gebruik ter plaatse, dus op café's, restaurants. In art. 2 staan
de objecten, in art. 6de tarieven; uitdrukkelijk is gestipuleerd,
dat alleen radiotoestellen in café's, e. d. belast worden, be
nevens orchestrions, gramophoons; die raken evenwel uit de
mode en worden vervangen door radio-toestellen. Als uit
deze bepaling de radio-toestellen vervallen, kan men de geheele
belasting volgens art. 6,3°, wel laten vervallen. Zou bet boven
dien wel goed zijn dit te doen? Op den dag, dat de heer
van Eck zijn amendementen indiende, las spreker in het
Haagsche Volk:
«De Arbeiders Zangver. »De Stem des Volks" geeft a.s.
Maandag 20 April een concert met medewerking van een
orkest gevormd door werklooze beroepsmusici, allen leden
van den Ned. Toonkunstenaarsbond uit Den Haag.
Voor deze menschen, allen slachtoffers van radio en mecha
nische bioscoopmuziek wordt uiteraard zeer weinig gedaan".
Nu gaat deze belasting van 6.tot 30.dat nog
eenigermate tegen; daardoor zal men zich nog wel eens
bedenken alvorens zich zoo'n toestel aan te schaffen. Niet
alleen in het belang van de werklooze musici, doch ook op
andere gronden moet spreker het amendement-van Eck ont
raden deze belasting brengt nogal wat op, die op gramophoons
niet zooveel; wanneer men de radio-toestellen er uit haalt,
heeft het weinig of geen beteekenis meer.
De heer Romijn vraagt, of volgens den Wethouder met deze
redactie voldoende is vastgelegd, dat een aansluiting op de
gemeentelijke radio-distributie ook valt onder art. 2&. Volgens
spreker is een dergelijke aansluiting niet te beschouwen als
een radiotoestel of een ander mechanisch muziekinstrument.
Acht de Wethouder het niet wenschelijk alsnog uitdrukkelijk
te vermelden: aansluitingen bij de gemeentelijke of andere
radio-distributie?
De heer Goslinga zegt, dat volgens de radioverordening café's
van aansluiting op de radio-distributie zijn uitgeslotendit is
door den Minister op grond van de Auteurswet bepaald in
zijn machtiging, daar de omroepvereenigingen in strijd met
de Auteurswet zouden komen, indien de muziek zou worden
gedistribueerd voor reproductie in het openbaar; in particuliere
huizen mag dat natuurlijk wel. Uit dien hoofde kunnen der
gelijke aansluitingen op de radio-distributie niet onder deze
verordening vallen de café's moeten een eigen ontvangtoestel
hebben.
De heer van Eck doet opmerken, dat het argument van den
Wethouder wel bijzonder handig is bedacht, maar toch niet
opgaat, omdat het gemeentebestuur bezig is om door het
maken van propaganda de menschen te bewegen thuis van de
radio gebruik te maken. Hoe meer zij thuis van de radio
genieten, hoe minder zij café's zullen bezoeken om daar
muziek te hooren. Van een philanthropise!! karakter ten bate
van de werklooze musici is dus geen sprake.
De Voorzitter vraagt, of de heer van Eck dan een voor
stander is van het zwaar belasten van radio in particuliere
huizen.
De heer van Eck antwoordt in ontkennenden zin, maar
noemt het onjuist om het hebben van radio op zich zelf te
doen vallen onder een belastingverordening. Het wordt anders
als er wordt aangekondigd een gratis concert ten einde de
menschen naar zulk een inrichting te lokken; maar het hebben
van een radio tot een belastingobject te maken, gaat spreker
te ver.
De heer Coster zegt, van den Wethouder te hebben ver
nomen, dat de café's niet aan de gemeentelijke distributie
worden aangesloten, terwijl zulk een aansluiting wordt ge
vraagd om het publiek daardoor genoegen te verschaffen. Nu
zijn er ook andere zaken, waar publiek komt en waar even
eens muziek wordt gemaakt om den bezoekers genot te ver
strekken, b.v. kapperszaken. Spreker vraagt of die ook onder
de verordening vallen.
De heer Goslinga antwoordt, dat krachtens artikel 3 der
desbetreffende verordening ook de kapperszaken van de ge
meentelijke distributie kunnen worden uitgesloten, maar dat
die kwestie met deze geheele zaak niets te maken heeft, omdat
alleen belast wordt het hebben van een radio-toestel of ander
muziekinstrument in een inrichting waar dranken of eetwaren
voor gebruik ter plaatse worden verkocht.
De heer van Eck concentreert zich op het woord «hebben",
maar het spreekt van zelf dat, als men in een café een
toestel heeft, het ook wordt gebruikt. Belast men alleen het
gebruik, dan komen de ambtenaren precies als het niet wordt
gebruikt. Het «hebben" moet worden belast, want als men
alleen het werkelijk gebruik belast, wordt het een kiekeboe
spelen. De bedoeling is natuurlijk om door zulk een toestel
de aantrekkelijkheid van het café te verhoogen.
De heer van Eck zegt, dat de Wethouder hem verkeerd
heeft begrepen. Hij is er tegen, dat, als een toestel in een
voor het publiek toegankelijke inrichting een enkelen keer
speelt, die inrichting onder de strenge bepalingen van deze
verordening valt. Dat bezwaar bestaat voor hem niet, als het
laten spelen van zulk een toestel dient ter vervanging van
een concert, als er wordt aangekondigd een gratis concert
teneinde de menschen te lokken.
De heer Goslinga zegt, dat radioconcerten, wanneer zij
niet gevvinshalve gegeven worden, volgens art. 3 vrij zijn
een radioconcert van de V.A.R.A. in de Stadsgehoorzaal, met
een toegangsprijs van minder dan 0.50 zal b.v. vrijgesteld
zijn. Het gaat hier echter speciaal over muziekinstrumenten
in café's en men kan de radio-toestellen daar niet vrijstellen,
of de geheele heffing volgens art. 6, 3°, juncto art. 2, b, zal
moeten vervallen.
Het amendement van den heer van Eck wordt verworpen
met 21 tegen 11 stemmen.
Tegen stemmende heeren van der Reijden, van Es, de Reede,
van Rosmalen, Wilbrink, Huurman, Wilmer, Donders, Coster,
Bergers, Manders, Meijnen, Romijn, Bosman, van Tol, Par-
mentier, Eikerbout, Reimeringer, Splinter, Goslinga en Tepe.
Vóór stemmende heeren Koole, Verweij,Groeneveld, van Eck,
Schüller, Vallentgoed, mevrouw Braggaarde Does, de heeren
van Stralen, Zitman, Kooistra en de Waal.
Artikel 2 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 3, waarop door den heer van Eck
een amendement is ingediend, strekkende om sub g «eenmaal"
te veranderen in „tweemaal".
De heer van Eck vindt in dit artikel onder e de uitdruk
king «ten algemeenen nutte werkzaam" wel zeer mooi, maar
tegelijk zeer onbestemd, en zou daarover gaarne nadere
inlichtingen van den Wethouder wenschen. Spreker begrijpt,
dat daaronder verstaan worden b.v. zangvereenigingen met een
godsdienstig of filantropisch karakter, maar hoe denkt de
Wethouder dan over socialistische zang-, muziek- of tooneel-
vereenigingen, die toch ook ten algemeenen nutte werkzaam zijn,
doch van een andere richting zijn dan de eerstgenoemde?
Hoe wordt dat begrip opgevat? Spreker hoopt niet dat
daarbij een, dikwijls hatelijk, onderscheid gemaakt zal worden
in dien zin, dat een vereeniging van godsdienstig, filantropisch