75
N°. 136. Leiden, 27 Mei 1931.
In zijn hierachter afgedrukt adres verzoekt het bestuur
der Leidsche Kunstvereeniging vrijstelling van betaling van
entrée's aan het Museum „De Lakenhal" en van betaling
van zaalhuur voor de door deze vereeniging in genoemd
museum te organiseeren tentoonstellingen.
Zooals de Commissie voor het Stedelijk Museum „de
Lakenhal" in haar rapport terecht opmerkt, laat de ver
ordening van 13 Maart 1922, regelende de heffing van gelden
voor het bezichtigen van het Stedelijk Museum „De Laken
hal" (Gemeenteblad No. 9) een ontheffing van het betalen
van toegangsrecht niet toe, omdat de Leidsche Kunstver
eeniging niet valt onder de in artikel 4 genoemde catagorieën
van bezoekers, door wie geen toegangsrecht verschuldigd is.
Dit artikel geeft alleen vrijstelling voor leerlingen van scholen
en verpleegden in gestichten onder geleide en aan hen, die
deelnemen aan congressen op het gebied van kunsten en
wetenschappen. Bovendien zijn de door de vereeniging ge
houden tentoonstellingen tegen betaling ook toegankelijk voor
niet-Ieden.
Met betrekking tot de zaalhuur brengen wij onder Uwe
aandacht, dat ingevolge het bepaalde bij artikel 6 van de
verordening van 13 Maart 1922, regelende de benoeming en den
werkkring van de Commissie voor het Stedelijk Museum „De
Lakenhal" (Gemeenteblad No. 10) deze Commissie bevoegd
is aan derden, die in het museum een tentoonstelling houden,
een vergoeding in rekening te brengen voor te maken on
kosten, alsmede voor het gebruik van de noodige ruimte.
De Commissie heeft echter besloten ten aanzien van de
Leidsche Kunstvereeniging van die bevoegdheid voortaan
geen gebruik meer te maken en die vereeniging derhalve
vrij te stellen van het betalen van zaalhuur voor de door
haar in „De Lakenhal" te organiseeren tentoonstellingen.
Wat nu betreft de belasting op vermakelijkheden, waar
over in het adres eveneens gesproken wordt, dient te worden
opgemerkt, dat volgens de tot nog toe geldende verordening
wegens belasting slechts V6 gedeelte van de bruto-opbrengst
verschuldigd is, derhalve over den entreeprijs, verminderd
met het aan „de Lakenhal" af te dragen gedeelte.
Heft de Kunstvereeniging op Maandagen 0.25, dan is er
voor de Vereeniging geen bruto-opbrengst en behoeft zij,
zulks in tegenstelling met de in het adres gegeven voor
stelling, geen belasting te betalen, omdat deze entrée ten
volle aan de Lakenhal moet worden afgedrageD, terwijl op
andere dagen de belasting berekend wordt naar een ontvangst
van 15 et. per persoon. Intusschen zullen bij het inwerking
treden van de in de raadsvergadering van 18 Mei j.l. vast
gestelde nieuwe verordening de door de Leidsche Kunst
vereeniging te organiseeren tentoonstellingen in het geheel
niet meer worden belast.
Wij geven Uwe Vergadering alsnu in overweging ons
College te machtigen het bovenstaande ter kennis van adres
sant te brengen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 21 Januari 1931.
Aan den Eaad der Gemeente Leiden.
Het Bestuur der Leidsche Kunstvereeniging geeft eerbiedig
het volgende te kennen:
Sinds vele jaren streeft de in 1899 opgerichte Leidsche
Kunstvereeniging haar doel na om door tentoonstellingen
en lezingen betreffende beeldende kunst, bouwkunde en
kunstnijverheid de belangstelling in Leiden voor deze kunsten
en toegepaste kunsten te wekken en te vermeerderen. Haar
doel is zuiver ideëel; winstbejag beoogt zij niet. De inkom
sten (uit contributies der leden) worden besteed om het
gestelde doel zoo goed mogelijk te verwezenlijken.
Het Bestuur is de gemeente erkentelijk voor de aan de
vereeniging gebodeD gelegenheid om haar tentoonstellingen
in te richten in het Stedelijk Museum De Lakenhal. Van
zijn kant heeft het Bestuur steeds getracht, het peil van
het tentoongestelde hoog te houden en wij mogen slechts
wijzen op de tentoonstelling van Fransche schilderkunst
(1926), van werk van den schilder Matthieu Wiegman (1927),
van moderne Nederlandsehe schilder- en beeldhouwkunst
(1929) en de historische tentoonstelling van oude kant (1928),
om aan te toonen, dat het gehalte van het geëxposeerde in
overeenstemming was met het eerbiedwaardig gebouw,
waarin het Museum is gevestigd.
Ternauwernood echter waren de krachten der vereeniging
toereikend voor dit werk. Het is moeilijk om in Leiden
voldoende belangstelling voor goede beeldende kunst gaande
te houden. Het ledental bedraagt slechts 80, de jaarlijksche
contributie 3.—, waaruit volgt, dat de vereeniging zich
met beperkte middelen moet redden.
Daar aan elke tentoonstelling vrij groote kosten zijn ver
bonden, heeft het Bestuur tot dusver ook om daardoor
een prikkel te geven om lid te worden den toegangsprijs
in het algemeen op 0.50 gesteld. Het heeft echter thans
besloten, dien prijs tot 0.25 te verlagen, ter aanmoediging
van het bezoek.
Wij mogen dan ook vertrouwen, dat het gemeentebestuur
het belang erkent, dat de vereeniging voor Leiden heeft.
Echter mogen wij niet verzwijgen, dat de verschillende
gemeentelijke regelingen en verordeningen, waaraan de ver
eeniging is onderworpen, een zwaren financieelen druk op
de vereeniging leggen. De praktijk is deze, dat de vereeni
ging, die zich inspant om het cultureele leven der gemeente
te bevorderen, door de financieele gestie der gemeente een
ernstige belemmering ondervindt voor de behoorlijke voort
zetting en gestadige verbetering van haar werk.
Bij haar tentoonstellingen wordt de vereeniging aan drie
verschillende financieele regelingen der gemeente onder
worpen.
In de eerste plaats vallen deze tentoonstellingen onder de
Vermakelijkheidsbelasting. Van de onzuivere opbrengst moet
20 worden betaald aan belasting. Hoewel het Bestuur
deze belasting in hooge mate onbillijk en onsympathiek
acht, wenscht het Bestuur, om louter praktische redenen,
thans liever de aandacht te vestigen op de beide volgende
punten.
In de tweede plaats is de vereeniging verplicht, voor elke
persoon, die de tentoonstelling bezoekt op dagen, waarop
het Sted. Museum toegangsprijs heft, te betalen:
0.25 op Maandagen
0.10 op andere werkdagen.
Wanneer de vereeniging nu haar toegangsprijs op 0.25 gaat
stellen, zal zij van een bezoeker op Maandag de geheele op
brengst aan het Museum moeten afstaan! (waar dan nog
de belasting bijkomt).
In de derde plaats betaalt de vereeniging aan de gemeente
voor het gebruik der zalen 2.50 per week, wat dus over
de twee weken, welke de tentoonstellingen gewoonlijk duren,
een uitgaaf vordert van 5.(Volledigheidshalve en uitslui
tend als inlichting ten dienste van Uwen Eaad worde hierbij
vermeld, dat de vereeniging steeds na elke tentoonstelling
vrijwillig een vergoeding geeft aan het personeel der Laken
hal, dat met inrichten en ontruimen behulpzaam is geweest.)
Hoezeer deze uitgaven de vereeniging drukken moge uit
het volgende blijken:
Voor de tentoonstelling van grafisch werk van Maurits
Escher en majolica van Mevr. Van StolkVan der Does
de Willebois (1928) bedroegen de uitgaven 57,72. Hiervan
bedroegen de uitgaven aan de gemeente 15.36 of ongeveer
26 De inkomsten bedroegen 20.75. Het nadeelig saldo
36.97.
Voor de tentoonstelling van moderne Nederlandsehe schil
der- en beeldhouwkunst (1929) bedroegen de uitgaven 121.08.
Hiervan bedroegen de uitgaven aan de gemeente 29.23 of
ongeveer 24 De inkomsten bedroegen 80.65, het na
deelig saldo 40.43.
Van de recente tentoonstelling van werk der schilders
J. van Heyse en Karei van Veen zijn nog niet alle uitgaven
bekend, maar hier zullen de uitgaven aan de gemeente ten
minste 30 vormen van de totale uitgaven. De vergrooting
van het percentage is hieraan te wijten, dat de vereeniging
deze keer door den gemeentelijken belastingdienst werd
gedwongen om voor elk lid der vereeniging, dat dus gratis
toegang tot de tentoonstellingen heeft, vermakelijkheidsbelas
ting te betalen, hetgeen voorheen niet geschiedde.
De diverse heffingen der gemeente bedragen derhalve
2430 der tentoonstellingsuitgaven en daar de tentoon
stellingen geregeld met een nadeelig saldo sluiten, behoeft
het geen betoog, dat deze heffingen een funesten invloed
op de krachten der vereeniging hebben.
Het Bestuur verzoekt den Eaad dan ook eerbiedig, het
daarheen te leiden, dat de vereeniging wordt ontslagen van
de betaling van entree's aan het Museum en van de huur
der zalen. Nimmer heeft de vereeniging om subsidie bij de
gemeente aangeklopt en zij wenscht dat ook in de toekomst
niet te doen, daar zij op eigen beenen wil staan en door
eigen kracht overeind wil blijven. Maar zij wenscht dan ook
de verwachting uit te spreken, dat de gemeente, welke reeds
met een vermakelijkheidsbelasting het werk der vereeniging
belemmert, van verdere heffingen zal afzien en door deze
daad zal toonen, dat zij waardeering heeft voor de Leidsche
Kunstvereeniging, welke het eigen Museum der gemeente
helpt maken tot een der middelpunten van het cultureele
leven te Leiden.
Namens het Bestuur,
J. Slagter, Voorzitter.
O. CoEberg. Secretaresse.