MAANDAG 20 APRIL 1931. 231 Elkerkout hem van te voren met den inhoud van de vraag op de hoogte stelt. De heer Manders meent ook, dat voor de politie zeer zeker wel iets mag gedaan worden ter vermeerdering van haar kennis. Spreker is het met den heer Eikerbout eens, dat het niet voldoende zal zijn om alleen aan de verkeersbrigade onderricht te geven in auto-besturen en motorkennis; immers, wanneer van die brigade manschappen ontbreken, zullen toch andere agenten in staat moeten zijn in te vallen. Het moet op prijs gesteld worden, dat er agenten zijn, die lust hebben die kennis, die voor hun dienst toch heel gemakkelijk zal zijn, te vermeerderen; dit geldt niet alleen ten aanzien van de motorkennis, maar ook ten aanzien van de verschillende talen. Het politiepersoneel kan niet gemakkelijk een cursus, zooals overal gegeven wordt, volgen, daar zijn vrije tijd, die hoewel beperkt, toch voldoende zou zijn om zoo'n -cursus te volgen, niet samenvalt met de uren, waarop die cursussen gegeven worden. Het zou dus aanbeveling verdienen, wanneer van de zijde van het College de hier aan den dag tredende ijver bevorderd werd en aangewakkerd, door b.v., wanneer het College het niet doenlijk acht een geheelen cursus daar voor in te stellen, aan een in te stellen cursus, die voor politieagenten meer zal kosten dan voor ieder ander, een klein subsidie te geven. De Voorzitter zegt dat, al ging volgens den heer Vallentgoed het adres wat ver door opleiding van alle agenten in motor kennis te vragen, door den Commissaris en spreker te weinig ver werd gegaan door zich alleen te beperken tot de verkeers brigade; de heer Vallentgoed acht het wel gewenscht den politieagenten eenige motorkennis bij te brengen. Het is natuurlijk wenschelijk, dat de politie op de hoogte is van motor- en autorijden, zooals van alle zaken, waarmede zij op straat in aanraking komt; het is evenwel niet doenlijk den agenten al die kennis bij te brengen of zoodanig te onder houden, dat zij die te allen tijde tot hun beschikking hebben. Dit geldt speciaal ten aanzien van de motorkennis, die voor een politieagent van ondergeschikt belang is. Het zal zeer zelden noodig zijn, dat hij bepaald in moet grijpen bij een fout van een motor en waardoor een ongeluk zou kunnen gebeuren; dat komt vermoedelijk nooit voor. Soms moet wel eens een auto weg gereden worden, in welk geval het wenschelijk zou kunnen zijn, dat hij voldoende op de hoogte was van besturen, maar spreker gelooft niet, dat het mogelijk zou zijn de politie die kennis tegen een redelijk kostenbedrag bij te brengen en te doen behouden. Wanneer men niet geregeld met alle soorten motoren omgaat, is men ten eenen male niet in staat op een critiek oogenblik, bij een volksoploop, waar dikwijls vlug gehandeld moet worden, zich zoo van die kennis te bedienen als wanneer men auto's dagelijks bestuurt. Iemand, die jarenlang auto mobilist is, kan uitstekend met zijn auto rijden, doch kan niet opeens met zekerheid, zonder ongelukken, een anderen wagen bedienen, ook al heeft deze dezelfde mechaniek als zijn eigen auto. Dit kan men van een monteur, die geregeld in een garage werkt, verlangen, maar niet van een agent, die ook andere plichten heeft te vervullen. Daarom acht spreker het onnoodig en onmogelijk aan de andere leden van het politiecorps die motorkennis bij te brengen. Volgens den heer Vallentgoed zijn er wel wat weinig agenten de heer Eikerbout viel hem daarin bij, inzooverre, dat hij zeide: onderwijs althans de reserve voor de verkeersbrigade. Van die reserve voor de verkeersbrigade is spreker niets bekend; in dat vak zijn 14 agenten onderwezen en die kennis wordt zoo goed mogelijk onderhouden; dat is alles wat men heeft en ook wat men op het oogenblik noodig heeft. Men kan altijd wel meer gebruiken, maar het verkeer verlangt dat niet en er is dus ook geen aanleiding in te gaan op het verzoek om meer agenten in dat vak op te leiden. Wat betreft de kennis van vreemde talen,'zou het wel wensche lijk zijn, wanneer ieder agent behoorlijk gesprekken met vreem delingen kon voeren in de moderne talen, maar dringende be hoefte daaraan wordt niet gevoeld. Er is een onderzoek daar naar ingesteld en bij hooge uitzondering gevoelt men die moeilijkheid slechts. De vreemdelingen vinden hier alle moge lijke aanwijzingen; voor zoover zij die niet begrijpen, vinden zij steeds in de nabijheid wel iemand, die hen helpt; het is niet noodzakelijk, dat de agenten dit doen. Dit wordt niet als een groot gemis gevoeld. Men kan het wenschelijk achten, maar er is geen reden daarvoor hun tijd in beslag te nemen. Reeds aan enkele conversatielessen moet veel tijd besteed worden. Ook jongelui van de H.B. S., die 5 jaar Engelsch hebben geleerd, zullen in den regel van een Amerikaan niet veel begrijpen. De agenten kunnen dus wel iets van de vreemde talen leeren, maar het is niet zeker, dat dit het gewenschte resultaat zal opleveren, want dan moet men alles leeren en dat is te veel. Spreker ziet dus geen aanleiding op dien weg verder te gaan. Met het gebruik van de Nederlandsche taal is het op het oogenblik lang niet slecht gesteld, gelukkig, en beter dan vroeger; de verschillende bor.den hebben cursussen voor hun leden en voorzoover zij daarvoor in aanmerking komen, krijgen deze subsidie. Aan het verzoek in dit adres, om speciale cursussen in te richten, zal dus echter geen gevolg gegeven kunnen worden en spreker handhaaft te dien aanzien het standpunt van het College. De heer Vallentgoed zegt, dat men het toch wel op hoogen prijs mag stellen, dat er bij het corps groote belangstelling is om zich dergelijke zaken eigen te maken; dat is prijzens waardig. In het georganiseerd overleg zijn deze voorstellen wel aangenomen. Spreker kan niet zoo precies beoordeelen, welke tijd en moeite noodig zijn voor het verkrijgen van motorkennis; in zeer korten tijd kan men echter een auto leeren besturen; de cursussen daarvoor duren slechts 3 maanden; spreker gelooft dus niet, dat dit zoo buitengewoon moeilijk is en dat dit onderhouden zou moeten worden; die kennis blijft wel degelijk bij, terwijl men talenkennis weer gauw vergeten is, als men er een tijdje niets aan doet. Ten aanzien van motor kennis is spreker dit echter niet met den Voorzitter eens, al heeft spreker daarvan geen persoonlijke ervaring; men ziet herhaaldelijk, dat menschen reeds na 2 a 3 maanden les nemen, zelfstandig een auto besturen. Spreker veronderstelt, dat de heer Zitman met meer kennis van zaken spreken kan en spreker wellicht zal willen bijvallen. De Voorzitter geeft den heer Vallentgoed in overweging den heer Zitman te vragen, of deze bereid is dadelijk te rijden met een wagen, waarmede hij niet vertrouwd is. De heer Zitman zegt, dat hij reeds vier jaar hetzelfde wagentje gebruikt, maar nooit iets aan den motor gedaan heeft. Men moet als jongen geleerd hebben een motor te behandelen, want op lateren leeftijd kan men dat niet meer leeren. De heer Vallentgoed zegt, dat het alleen gaat over de moeilijkheid, dat de agent van politie, die een motorrijwiel of auto in beslag neemt, hulpeloos staat en moet wachten tot een lid van de verkeersbrigade bij hem komt. De heer Wilbrink vraagt, of de heer Vallentgoed meent, dat aan alle agenten van politie onderricht in motorkennis moet worden gegeven. De heer Vallentgoed meent, dat het gewenscht is zooveel mogelijk agenten een cursus in motorkennis te laten volgen. De heer Wilbrink merkt op, dat men toch niet een auto kan besturen, als men dit niet voortdurend heeft gedaan. De heer Vallentgoed zegt, dat de politie op dit punt beter tot oordeelen in staat is. De organisatie zelf zegt, dat het noodzakelijk is, dat de agenten van politie het kunnen. Men vindt het zelfs overbodig die noodzakelijkheid nader aan te toonen. Als leek kan spreker zich hierover niet dadelijk een oordeel vormen, maar hij meent te mogen aannemen, dat wat de Algemeene Bond zegt juist is. De heer Wilbrink zegt, dat men de agenten van politie niet geregeld kan laten rijden. Indien zij niet geregeld auto's besturen, verliezen zij hun bekwaamheid en zullen zij, zoodra zij met een voor hen vreemden wagen moeten rijden, onge lukken veroorzaken. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het prae-advies van Burgemeester en Wethouders besloten. IX. Prae-advies op het verzoek van de afdeeling Leiden van den Algemeenen Bond van Politiepersoneel in Nederland, om aan de hoofdagenten en agenten van politie als vergoeding voor het gepresteerde bij den stadhuisbrand een bedrag van 25.uit te keeren. (Zie Ing. St. No. 78.) De heer Coster zegt, dat hij het heeft toegejuicht, dat aan de administratieve ambtenaren, die na den stadhuisbrand heb ben geholpen om het bestuursapparaat weer op gang te krij gen, een toelage werd gegeven. Deze ambtenaren hebben echter in goed verwarmde lokalen hun arbeid verricht, ter wijl de agenten van politie, die wel is waar niet zoo lang hebben gewerkt, hun dienst hebben vervuld bij een tempe ratuur van 20 tot 22 graden onder nul. Wanneer men een week na den brand voor hen een toe lage van 50.had gevraagd, zou dit bedrag spontaan zijn toegestaan. Na drie jaren is de geestdrift daarvoor verzwakt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 9