228 MAANDAG 20 APRIL 1931. hun stem uitbrachten, zou men kunnen zeggen: dit College is niet in staat de gemeente te besturen, maar loopt aan ieders leiband. Spreker, die op het standpunt van de meerderheid van het College staat, is er dankbaar voor, dat het College, eenmaal zijn houding voor deze zittingsperiode bepaald hebbende, zijn houding handhaaft. Spreker zou heel weinig eerbied gehad kunnen hebben voor de houding van een College, dat zich zou laten beïnvloeden door de wisselvallige stemming van een paar personen in den Raad. Indien bij meerderheid van stemmen zou kunnen worden uitgemaakt, of een wet al of niet zou worden toegepast, zou de kleinst mogelijke meerderheid kunnen zeggen, dat de wet niet meer zou worden toegepast. Daartegenover staat, dat de grootst mogelijke minderheid mag eischen, dat zoolang de wet bestaat, daarmede ook rekening zal worden gehouden. De vraag kan niet opgelost worden met de stemverhouding 1715, welke zeer wisselvallig is. Waar spreker het van harte toejuicht, dat de Zondagswet zal toegepast worden, zooals ze tot nu toe is toegepast en hij het een bewijs van buitengewone zwakheid van het College zou vinden, wanneer het zijn houding zou hebben veranderd naar aanleiding van de aanneming van de motie-van Eek met 17 tegen 15 stemmen, kan spreker geen gevolg geven aan den wenk van den heer Romijn oin voor het lidmaatschap van den Raad te bedanken na het stemmen tegen diens motie. Aangezien de heer Romijn bijzonderen prijs schijnt te stellen op de eerbiedwaardigheid van de besluiten van den Raad, zal hij verstandig doen met zijn motie in te trekken en te ver klaren, dat hij zich in deze heeft vergist, omdat door de aan neming van zijn motie de uitspraak zou worden gedaan, dat de Raad de speelbal is van toevallige omstandigheden en de heer Romijn daartoe zeker niet zal willen medewerken. Indien de heer Romijn zijn motie handhaaft, zal spreker tot de conclusie moeten komen, dat de heer Romijn als on waardig lid van den Raad de Raadszaal dient te verlaten. De heer Bergers verklaart, dat geen der 3 leden, die vóór de motie-van Eek hebben gestemd, een afspraak heeft of had gemaakt; ieder heeft voor zich zelf gestemd. Sprekers standpunt ten aanzien van de toepassing der Zon dagswet was bekend; hij was voor soepeler toepassing. Spreker heeft vóór de motie-van Eek gestemd, omdat deze anders luidde dan in 1927, toen die motie ook sprak over optochten met vaandels, banieren en muziek; daar is spreker tegen. Spreker kan er geen kwaad in zien, dat men in een restaurant of café naar muziek luistert; het maakt geen verschil of rnen dat thuis doet bij de radio of in een café. Anders gaan de Leidsche jongelui per tram naar de Haagsche Schouw, waar zij den geheelen dag kunnen feestvieren en dansen, of naar Den ïlaag, waar men ze geheel uit het oog verliest; dan acht spreker het uit een oogpunt van christelijke opvoeding beter hen in Leiden te houden. Spreker oi tkent, dat die 3 leden draaitollen zijn, zooals de heer Wilbrink zeide; men mag van hen niet zeggen, dat zij ooit gedraaid zijn; zij wenschen als zoodanig niet aan de kaak gesteld te worden. Bij anti-revolutionnairen en christelijk-historischen botert het ook niet altijd; laat de heer Wilbrink zijn hand in eigen boezem steken en spreker maar niet rust laten. Wanneer dus de motie-van Eek niet gesplitst was, zouden de heeren Coster, van Tol en spreker aan de zijde van het College zijn blijven staannu zijn die leden daarvan afgeweken. Na deze zittingsperiode komen er mogelijk nieuwe heeren en misschien weer nieuwe voorstellen. De Voorzitter verzoekt den leden zich zooveel mogelijk te beperken; er staan nog eenige zeer belangrijke punten op de agenda, die afgehandeld moeten worden. Spreker hoopt, dat de Raad dit belang der gemeente zal weten te waardeeren. De heer Kooistea vraagt of dit dan geen belangrijk punt is. De Voorzitter. Niet zoo. De heer Kooistra is van een andere meening. De heer Romijn kan niet tot intrekking van zijn motie overgaan, zooals de heer Wilbrink wenschte, doch begrijpt, dat deze dat gaarne wil. Wanneer de heer Wilbrink tegen sprekers motie stemt, zegt hij eigenlijk tot het College: wij nemen wel besluiten, maar daarvan moet ge u niet te veel aantrekken, wanneer ge het op een andere manier wilt doen, ga dan uw gang. Dat standpunt kan niet door een lid van de christelijk- historische partij met overtuiging verdedigd worden. Spreker acht met den heer van Eek het antwoord van den Voorzitter onvoldoende en had ook graag vernomen, waarom de meerderheid haar standpunt aldus heeft bepaald en welke bezwaren daartegen door de minderheid van het College zijn aangevoerd. Verschillende argumenten, welke de Voorzitter ter verdedi ging van het standpunt der meerderheid heeft aangevoerd, hebben niet veel om het lijf. Spreker weet niet, hoe de Voor zitter zelh~staat tegenover het aangevoerde argument, dat het belang van de ondernemers in het gedrang zou komen, indien al te dikwijls de toepassing van de Zondagswet werd veranderd, maar de Voorzitter zal moeten erkennen, dat het een uiterst zwak argument is. Er is geen sprake van dikwijls wijzigen van de toepassing. Deze zaak komt ten hoogste een maal per jaar, n.l. bij de begrooting, ter sprake. In deze zittingsperiode heeft de Raad drie maal een besluit genomen in den geest van het College en eerst de vierde maal is een beslissing in een andere richting gevallen. Er is dus geen sprake van wispelturigheid. De Voorzitter merkt op, dat de Raad over zeven maanden opnieuw voor de beslissing zal worden geplaatst. De heer Romijn zegt straks hierop terug te zullen komen. De meerderheid kan niet het argument aanvoeren, dat er dik wijls een verandering in de toepassing heeft plaats gehad of zal plaats hebben. Indien de Voorzitter dit argument hand haaft, geeft hij daarmede te kennen, dat toen hij in 1927 zei Wij zullen ons houden aan de stemming in deze gemeente", hij (spreker mag niet zeggen: onwaarheid heeft gesproken, want dat klinkt niet zeer vriendelijk, maar wel) niet gezegd heeft, wat hij bedoelde en wat de bedoeling van de meerder heid van het College was. De Voorzitter merkt op, dat dit ongeveer op hetzelfde neerkomt als onwaarheid spreken. De heer Romijn meent, dat dit in het geheel niet op het zelfde neerkomt. Wanneer de Voorzitter had gezegdWij zullen ons houden aan de stemming in deze gemeente", zou hij een standpunt hebben ingenomen, dat spreker aanvaardt als volkomen juist en billijk. Een College, dat zoo handelt, verdient aan het hoofd der Leidsche burgerij te staan. De Voorzitter heeft zelf er op gewezen, dat de anti-revolutionnaire Burgemeester van Am sterdam, de heer de Vlugt, de Zondagswet toepast overeen komstig de stemming, die in Amsterdam bestaat. Wanneer de Voorzitter evenwel dit standpunt verlaat en zich plaatst op het standpunt van den heer Goslinga, die meent, dat hij als Wethouder zijn eigen beginselen moet uit leven, ontstaat een geheel andere casuspositie en is het vooral ten opzichte van een zaak als de Zondagswet niet te verdedigen, omdat men het College van Burgemeester en Wethouders, het dagelijksch bestuur van de gemeente, heeft te zien als regee- rende in overeenstemming met de stemming in de gemeente. Het is daarom van groot belang te weten, of de Voorzitter indertijd terecht de toezegging heeft gedaan, of dat het een fopspeentje was, dat het College aan den Raad gaf, denkende: de Raad zal daarmede wel zoet zijn en ons niet in ongelegen heid brengen, maar een besluit nemen, zooals wij het willen hebben, zoodat als wij dezen draai er aan geven, wij rustig tot het einde van de vierjarige periode kunnen blijven zitten om dan opnieuw de zaak te bekijken. Spreker kan niet erkennen, dat hier sprake zou zijn van een verboden delegatie aan den Raad. Spreker erkent het recht van het College om ten aanzien van de Zondagswet zijn eigen houding vast te stellen, waarbij het kan uitgaan van n'importe welk criterium. Het kan zich daarbij richten naar de toepassing van de Zondagswet in andere gemeenten en ook naar den wensch van Gedeputeerde Staten of van de Landsregeering. Dat kan het standpunt van het College zijn, maar als het toezegt, te zullen handelen overeenkomstig de stemming in de gemeente, dan is dit geen verboden delegatie aan den Raad. Het College is absoluut vrij om zich bij de toepassing der Zondagswet aan te sluiten bij wat de Raadsmeerdeiheid wenscht; dat is geen verboden delegatie. De Voorzitter heeft niet betwist, dat de uitspraak van den Raad, die gegeven is, de stemming in deze gemeente vertegenwoordigtwel is daarop, en wel op een zeer gevaarlijke wijze, even gedoeld in zijn namens het College afgelegde verklaring; dat een minderheid in een fractie het destijds door de geheele fractie ingenomen standpunt verlaten heeft, zou voor het College eigenlijk geen verschil maken. Dat is hoogst gevaarlijk, want dan krijgt men hier niet meer uitspraken overeenkomstig het individueel oordeel der verschillende Raadsleden, maar dan zullen die afhangen van wat de partijbonzen en speciaal de voorzitters der fracties wenschen. Spreker heeft een dergelijke stelling nimmer hooren verdedigen en het doet hem zeer vreemd aan door de meerderheid van dit College dit beginsel te hooren huldigen, dat het meerderheidsstandpunt van een fractie beslissend is voor wat in den Raad moet gebeuren

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 6