MAANDAG 20 APRIL 1931. 225 tot het leggen en exptoiteeren van een hoogspanningskabel ten behoeve van de electrificatie der gemeente Benthuizen. (Zie Ing. St. No. 91.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. V. Voorstel tot verkoop aan J. Compier, te Noordwijk, van een gedeelte berm langs den Haarlemmertrekvaartweg, kad. bekend gemeente Noordwijk, Sectie L No. 104. (Zie lug. St. No. 92.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. VI. Praeadvies op het verzoek van de N.V. Leidsche Duin water-Maatschappij, om goed te keuren dat haar oorspronkelijk kanaal in haar eigendom Klein-Berkheide onder Wassenaar wordt verlengd met 160 M. en dat daarin twee mammouth- pompen worden geplaatst. (Zie Ing. St. No. 93.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. Vla. Voorstel in zake wijziging van de le voorwaarde, waar onder aan de R. K. Coöperatie »Eendracht", bij Raadsbesluit van 2 September 1930, werd verkocht een gedeelte grond, gelegen aan het verlengde van de Marnixstraat, hoek Molenstraat. (Zie Ing. St. No. 102.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. VIb. Voorstel tot verkoop aan Ir. F. H. E. Guljé van een gedeelte grond, gelegen aan het verlengde van de Johan de Wittstraat, kad. bekend Sectie P, No. 98 ged. (Zie Ing. St. No. 103). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. VII. Motie van den heer Romijn, in zake de toepassing van de Zondagswet. De motie luidt als volgt: De Raad in aanmerking nemende dat het College van B en W bij monde van zijn voorzitter in de raadsvergadering van 7 Decem ber 1927 (Handelingen 1927 pg. 293) verklaard heeft zich bij de toepassing der Zondagswet te willen gedragen naar de stemming in deze gemeente, van oordeel dat de Raad een weerspiegeling is van hetgeen in deze gemeente hieromtrent wordt gevoeld en diens uit spraken over deze kwestie derhalve als richtsnoer dienen te gelden, verzoekt het College van B en W7 wel met aandrang zijn beleid te dezer zake in harmonie te doen zijn met de besluiten van den Raad. De heer Romijn zegt, dat hij bij de bespreking van de kwestie, naar aanleiding waarvan hij zijn motie heeft ingediend, van den Voorzitter den wenk heeft gekregen een interpellatie aan te vragen. Bij nader inzien kwam de Voorzitter tot de con clusie, dat het beter was, zulks niet te doen, aangezien Burge meester en Wethouders ten aanzien van de toepassing van de Zondagswet niet interpellabel zijn. Waar het hem er meer om te doen was een einde aan de discussies te maken dan een debat te openen over de vraag, welke vorm in deze diende gekozen te worden, vereenigde spreker zich met de meening, dat over deze zaak geen interpellatie toegestaan zou kunnen worden en koos hij den vorm van een motie. Spreker had te meer reden daartoe over te gaan, omdat hij van den Voorzitter de toezegging had gekregen, dat de Raad in de gelegenheid zou worden gesteld zijn meening over de' motie te zeggen. Bij de toelichting van zijn motie stelt spreker op den voor grond, dat hij bij zijn motie de Zondagswet zelve geheel buiten beschouwing gelaten wenscht te zien. Het verband, dat tusschen beide op de agenda is gebracht, bestaat niet. Het gaat over een kwestie, die toevallig de Zondagswet geldt, maar zij had even goed een andere wet kunnen betreffen. Het gaat n.l. over de houding van het College van Burge meester en Wethouders in verband met eene verklaring welke indertijd door dit College is afgelegd. Spreker heeft dit in zijn motie willen accentueeren en daartoe de motiveering in de motie opgenomen. In den regel redi geert men een motie niet op die wijze, maar men kan ook op grond van verschillende motieven zijn stem voor de motie uitbrengen. Spreker heeft echter gemeend om de zaak vol komen zuiver te stellen de argumenten in de motie te moeten opnemen en daarmede nogeens nadrukkelijk uit te sluiten de kwestie van de Zondagswet zelve. Met een bespreking van de Zondagswet zelve, die met deze zaak niets te maken heeft, zou men niet verder komen, vooral niet in deze dagen, nu de verkiezingshartstochten een weinig beginnen te gloeien. Spreker uit den wensch, dat degenen, die de motie zullen bespreken, de kwestie volkomen zakelijk zullen bezien, afge zien van het standpunt, dat zij ten opzichte van de Zondagswet zelve innemen. Bij de indiening van zijn motie is spreker uitgegaan van de toezegging van het College, dat het zich bij de toe passing van de Zondagswet zou gedragen naar de stem ming in deze gemeente. Deze toezegging is de hoeksteen, waarop het geheele beleid van het College is gebouwd. Zij bracht met zich, dat het College zich ten aanzien van de toepassing van de Zondagswet geen eigen meening meer toe dacht, doch die achterstelde bij de stemming in de gemeente. Deze verklaring is door den Voorzitter in zijn hoedanigheid van Voorzitter van het College en ook namens het College in den Raad afgelegd. Indien de Voorzitter deze verklaring niet had afgelegd, maar gezegd had, dat het College de Zondagswet zou toe passen overeenkomstig het besluit van de meerderheid van het College, of wel, dat het een criterium had gezocht in de suggestie, die van het College van Gedeputeerde Staten kwam of in de toepassing van de Zondagswet in andere gemeenten, was de zaak daarmede uit geweest en had spreker zijn motie niet ingediend, aangezien die dan geen zin zou hebben gehad. Daar hier evenwel zeer nadrukkelijk, positief en welbewust door den Voorzitter is verklaard, dat de Zondagswet door het College zal worden toegepast overeenkomstig de stemming in deze gemeente, blijft dus uitsluitend over de vraaghoe is de stemming in deze gemeente. Hoe komt men die te weten? Wanneer men die wil registreeren, moet men uitsluitend rekening houden met wat door den Raad in zijn geheel wordt besloten en geformuleerd. De Raad is door de wet in het leven geroepen om te kennen te geven de stemming in de gemeente wanneer men daaraan zou twijfelen, staat het bestaansrecht van den Raad op het spel. De Raadsleden moeten gezamenlijk uitmaken wat de stemming in deze gemeente is. Den heer Wilbrink, die dit nu ontkent, doet spreker opmerken, dat de Voorzitter, toen de heer van Eek eens aandrong op een andere toepassing van de Zondagswet, uitdrukkelijk heeft verklaard: het hangt voor een groot deel af van de houding der Katho lieken; ik kan niet iederen Katholiek vragen hoe hij daarover denkt en mag dus uitgaan van de opvatting, dat de Katholieke Raadsfractie de stemming der Katholieken in deze gemeente vertegenwoordigt. Dit standpunt heeft in den Raad van niemand bestrijding ondervonden, valt practisch ook niet te bestrijden, want als men als Raadslid niet meedoet aan het registreeren van de stemming in de gemeente, dan dient men als Raads lid te verdwijnen; dat is de eenige consequentie. Daarom zit de Raad hier ook. Wanneer er een vorm was te vinden, die echter in het Nederlandsche recht niet bestaat, om over de stemming op een andere manier te worden ingelicht, dan was er geen Raad noodig, maar kon men b.v. bij referendum laten beslissen. Volgens het gemeenterecht beslist de Raad echter. Het College nu heeft vei klaar d zich te zullen houden aan de stem ming in deze gemeente; als zoodanig heeft men de uitspraak van den Raad van 23 Januari 1931, waarbij is aangenomen het tweede deel van de motie-van Eek inzake de toepassing der Zondagswet. Nu zou men spreker tegen kunnen voeren, dat die uitspraak van den Raad niet zuiver was, dat door zeer toevallige omstandigheden, b.v. absentie van Raadsleden, of door vergissingen een votum is gevallen, dat niet vertegenwoordigt de eigenlijke meening van de Raadsmeerderheid. Die tegen werping kan echter niet gemaakt worden. In die vergadering waren 32 leden aanwezig; de Raad was dus bijna voltallig; het tweede deel der motie-van Eek is aangenomen met 17 tegen 15 stemmen, nadat het eerste deel verworpen was. Dit bewijst, dat men zich heeft afgevraagd wat strekking en beteekenis daarvan waren en dat de meerderheid doelbewust en opzettelijk deze uitspraak heeft gegeven. Ook is geen aanteekening in de notulen gevraagd, dat men zich bij de stemming vergist heeft. Die uitspraak was dus niet onzuiver en spreker is overtuigd dat, wanneer over die zaak gestemd zou worden, de Raads meerderheid er niet anders over zou denken. Men dient die uitspraak van den Raad te aanvaarden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 3