MAANDAG 20 APRIL 1031. 241 De heer Reimeringer zegt, dat het indertijd door den heer Yervveij gevraagde onderzoek naar de werktijden van de assistent-brugwachters is ingesteld; inderdaad is daarbij ge bleken, dat zij op eenige dagen zeer lange werktijden gehad hebben. Op die assistent-brugwachters, die zich alleen beschik baar hebben gesteld om in te vallen bij vacatures, vacanties of ziekte van de brugwachters, is evenwel niet van toepassing de regeling van den arbeidsduur, zooals die voor de brugwachters geldt. Vroeger waren er slechts 2 assistent-brugwachters en werden tijdens de vacanties enz. van de brugwachters de diensten waargenomen door die twee assistenten en verder door de andere brugwachters, die echter daardoor ook te lange diensttijden kregen. Daarom zijn er toen nog 2 assistent-brug wachters' bijgekomen, waardoor de toestand voor de brug wachters beter werd. Bij het laatste onderzoek nu is gebleken, dat, toen 5 brugwachters tegelijk ziek waren, de diensttijden van de assistenten weer te lang werden. Nu moet ieder wel eens onder buitengewone omstandigheden extra-dienst doen, maar toen bleek, dat zelfs voor abnormale gevallen het aantal werkuren wel wat al te groot werd, n.l. 10 tot 21 uur per dag, is door het College op sprekers voorstel besloten den heer Mennes op te dragen, 2 assistent-brugwachters er bij te nemen. Dit zal tot gevolg hebben, dat de assistenten allen wat minder zullen verdienen, doch een andere oplossing was niet wel mogelijk, tenzij het aantal brugwachters zou worden uitgebreid. üp de ligplaats van de woonschepen komt spreker nader terug; die ligplaats is ook allerminst naar sprekers zin en hij hoopt, dat zoo spoedig mogelijk voor de woonschepen een andere plaats zal kunnen worden aangewezen. De heer Verwejj vraagt of hij dit ook moet beschouwen als een antwoord op zijn vragen. De heer Wilbrink vraagt of bij hieruit moet opmaken, dat die quaestie niet in de Commissie besproken wordt; daarvan zal sprekers houding afhangen, of hij nog langer lid zal kunnen zijn van die Commissie. Spreker acht dit geen antwoord. De heer Reimeringer zegt, dat het midden in een]hangende quaestie toch zeer moeilijk is om precies te antwoorden. De Voorzitter zegt, dat den heer Wilbrink een nader antwoord geworden zal. De heer Kooistra heeft er bij de begrooting op aangedrongen vooral te zorgen, dat de quaestie van het badhuis in het Zuiden niet werd verdoezeld door de overdekte zweminrichting. Naar de Voorzitter toen verklaarde, wachtte het College op het advies van de Commissie van Financiën; duurde dit echter te lang, dan zou het College deze zaak echter zelf ter hand moeten nemen. Nu hoort spreker van den Voorzitter, dat er nog geen advies is van de Commissie van Financiën; dit is daar in October ingediendna een half jaar heeft die Commissie dus nog niet haar advies ingediend. Spreker kan zich voorstellen, dat men de zaken ernstig behandelt, maar vraagt zich toch af, of dat zes maanden moet duren. De Voorzitter zegt, dat wel een bericht van de Commissie van Financiën is ingekomen, maar dat dit bericht aanleiding heeft gegeven tot besprekingen, waardoor het niet onmogelijk is, dat het advies van de Commissie veranderd zal worden. De heer Zitman vraagt of het niet mogelijk is de koffietent, welke op den Hoogen Rijndijk naast de H. B. S. staat, te verplaatsen. De Voorzitter zegt, dat het College deze vraag onder de oogen zal zien. De heer Manders zegt, dat door de circulaire van den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen op het gebied van de spelling een chaos is ontstaan. In verschillende ge meenten o.a. in Den Haag, hebben Burgemeester en Wethouders voorschriften gegeven. Spreker vraagt, of het geen aanbeveling zou verdienen ook in Leiden deze zaak onder de oogen te zien. De heer Tepe deelt mede, dat deze zaak zijn aandacht heeft en hij zich reeds de vraag heeft gesteld, of in de een of andere richting niets dient gedaan te worden. De heer Groeneveld vraagt, hoe ver de voorbereiding van de brug over het Galgewater is gevorderd. De heer Splinter deelt mede, dat deze week de aankondiging van de aanbesteding van het werk in de dagbladen zal plaats hebben. De Voorzitter deelt naar aanleiding van hetgeen de heer Koole in een vorige vergadering omtrent den brand in het perceel Hoogewoerd No. 120 hpeft gezegd, het volgende mede. De motorspuit was ongeveer 7 minuten na ontvangst van het bericht, dat in perceel Hoogewoerd No. 120 brand was uitgebroken, aanwezig op het terrein van den brand nl. water zijde Levendaal nabij de Bolwerkstraat; onmiddellijk werd begonnen met het uitleggen van de zuigbuis en de slangen van het open water Levendaal naar genoemd perceel, welke afstand 80 M. bedraagt. Een en ander is spoedig geschied, zoodat met het blusschingswerk 9 a 10 minuten na het bericht van den brand was aangevangen. Daar de motorspuit niet eerst over de Hoogewoerd langs den brand is gereden, heeft het publiek van de aankomst van de spuit weinig ot niets bemerkt, waardoor wellicht de schijn is gewekt, dat de Brandweer niet spoedig aanwezig zou zijn geweest. Ten aanzien van de verlichting wordt opgemerkt, dat op elke motorspuit een afneembare schijnwerper is gemonteerd, waarvan echter in het onderhavige geval, wegens den grooten afstand van de spuit tot het betrokken perceel, geen gebruik kon worden gemaakt. De verlichting geschiedde i. c. door 3 goed lichtgevende benzine-lantaarns. Dat de werkzaamheden hiermede onvol doende werden verlicht en het blusschingswerk werd bemoei lijkt, kan niet worden toegegeven. De brand woedde op de vliering; ter plaatse was wel licht, al zag men dat van bui ten at niet. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 19