240 MAANDAG 20 APRIL 1931. De heer Kooistra trekt thans zijn amendement in. Aangezien het amendement van den heer Kooistra is inge trokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit. Artikel 21 wordt daarna zonder hoofdelijke stemming aan genomen. De artikelen 22 en 23 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. XI6. Voorstel tot onderhandsche verpachting van de tol gelden aan het Zijlhek, alsmede het gebruik van het woon huis c.a. aan den Zijldijk onder Leiderdorp en van de bruggelden aan de Zijl- of Spanjaardsbrug, aan J. C. Hey. (Zie Ing. St. No. 70.) De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders hun voorstel aldus wijzigen, dat b wordt veranderd in c en tusschen de bepaling a en c wordt opgenomen een nieuwe bepaling, luidende: y>b. dat, indien de heffing van tolgelden aan het Zijlhek voor rijwielen, motorrijwielen en automobielen, welke heffing thaus naar analogie van het bestaande tarief geschiedt, ingevolge door Burgemeester en Wethouders verstrekten last moet worden gestaakt en alsdan derhalve alleen tolgeld mag worden geheven voor het passeereri van de berijders of inzittende personen, met ingang van den dag, waarop deze opdracht wordt verstrekt, de pachtsom zal worden verminderd tot 2.500.per jaar (twee duizend vijf honderd gulden per jaar) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het gewijzigde voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XIc. Voorstel in zake de verpachting van de exploitatie van den Burcht en de Graanbeurs, alsmede van het voormalige z.g. Notarishuis, aan A. Backer. (Zie Ing. St. No. 105.) De heer Zitman zegt zich met dit voorstel niet te kunnen vereenigen. Spreker stelt de volgende vragen: 1°. staat het vast, dat de verbouwing zal plaats hebben, 2°. wanneer zijn de teekeningen en de begrooting klaar en 3°. moet dan nog de kostenberekening voor het te verpachten complex met een pachter of de pachters besproken worden. Uit een zakelijk oogpunt dienen de verbouwingskosten in de huuropbrengst verrekend te worden, zij het dan ook zonder winst. Spreker heeft zich de vraag gesteld: bestaat er te Leiden behoefte aan hotelruimte? Spreker heelt hier het eene hotel na het andere zien verdwijnen. Voor zoover spreker bekend is, gaan zij, die in Leiden moeten zijn, liever in den Haag logeeren, aangezien daar meer gelegenheden voor amusement zijn. Men kan toch niet, omdat hier enkele dagen van het jaar behoefte aan hotelruimte bestaat, een hotel bouwen, dat niet rendeert en voor de gemeente financieel nadeel oplevert. Volgens Ing. Stuk No. 53 van 1930 zijn in het Notarishuis 5 lokalen ingericht voor logies en de pachter kan nu toch wel de conclusie trekken, of hij daaraan voldoende heeft dan wel of hij nog veel meer kan gebruiken. Aangezien dus nog niets vaststaat of besloten is omtrent verbouwing en verpachting met berekening der kosten, acht spreker het het beste het complex gebouwen aan den heer Backer te verhuren van 1 Mei 1931 tot 1 Mei 1932 voor denzelfden prijs als het vorige jaar, n.l. ƒ4463.70 en om niet tusschentijds op te zeggen; dan kan in dit jaar alles voor elkaar gebracht worden en hij er tenminste 3 maanden vóór 1 Mei 1932 mede in kennis gesteld worden. De heer van Eck vraagt waarom de pacht zoo aanzienlijk minder is. De heer Splinter zegt, dat het nog in het geheel niet vast staat, dat tot verbouwing zal worden overgegaan, want daar over moet de Raad nog beslissen. Spreker hoopt echter dat zij binnen niet al te langen tijd bij den Raad zal worden aanhangig gemaakt. Dit zou ai zijn geschied als het niet zoo moeilijk was een betrouwbaar exploitatieoverzicht, dat ook de heer Zitman gevraagd heeft, te verkrijgen. De heer Zitman meent dat er geen behoefte aan hotels is, maar de laatste jaren is gebleken dat het hótel geregeld bezet is. Nu de pachter een aantal kamers disponibel heeft gesteld, doet ook de behoefte aan een meer moderne inrichting zich gevoelen. Daarom wordt voorgesteld, het mogelijk te maken, de pacht met 3 maanden tusschentijds op te zeggen, omdat het College hoopt, dat de verbouwing, als de Raad de voorstellen aan vaardt, nog dit jaar in kannen en kruiken zal zijn. Eene vermindering van de pacht met ƒ1600.is gewettigd, omdat de Graanbeurs in haar tegenwoordigen toestand door den pachter niet meer verhuurd wordt. Men wil die zaal, die voor verschillende doeleinden ongeschikt is, niet meer, nu meerdere goede gelegenheden, b.v. de zalen van Zomerlust en Zomer- zorg beschikbaar zijn. Daardoor zijn de inkomsten voor den pachter zoodanig verminderd, dat deze er niet aan denkt weer een pacht van ƒ4463.70 te betalen en zells verklaard heeft, er liever met 1 Mei a.s. uit te gaan. Het College heeft getracht, zoo goed mogelijk in de verpachting te voorzien en meent, dat genoegen kan worden genomen met een pachtsom van ƒ1600.minder dan de tegenwoordige, mits de gemeente bevoegd is om de pacht tusschentijds met een opzegtermijn van 3 maanden te doen beëindigen. Na aanneming van de voorstellen tot verbouwing kan dan spoedig met de werk zaamheden worden begonnen. Het is ondoenlijk om gedurende de verbouwing het gebouwencomplex in gebruik bij den pachter te laten, aangezien zij zeer ingrijpend zal zijn. De heer Zitman zegt, dat hij na de toelichting van den Wethouder begrijpt, dat. de Graanbeurs niet meer geschikt is als verhuurlokaal. Waarom is het echter niet in de stukken medegedeeld? De huurvermindering schijnt uit den twijfel van den pachter te zijn voorlgesproten. In de schriftelijke toelichting had vermeld dienen te zijn, dat het gebouw niet meer rendabel is en de pachter dus minder huur moet betalen. De^heer Splinter erkent, dat het beter zou zijn geweest, indien de door hem verstrekte inlichtingen in de toelichting tot het voorstel waren opgenomen. De heer Zitman zegt geen voorstel te zullen indienen, nu hem gebleken is, dat de pachter niet bereid is de huur aan te gaan, wanneer hij het hoogere bedrag moet betalen. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming op voorstel van den Voorzitter besloten, de punten 12 en 13 der agenda, alsmede de vragen van den heer Eikerbout, in zake de voortdurende fluctuatie bij het politiecorps, aan te houden. De Voorzitter vraagt, of een der leden thans nog iets in het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen. De heer Vallentgoed vraagt, tegen welken datum de in diening van het ontwerp Ambtenaren-en Werkliedenreglement kan worden te gemoet gezien. In de tweede plaats vestigt spreker de aandacht van het College op de stofplaag op den Hoogen Rijndijk, waar de bewoners door het stof, dat door het verkeer wordt opgeworpen, nooit voor de open vensters kunnen zitten. Spreker vraagt, of men hier niet gebruik zou kunnen maken van Westrumiet, zooals dit ook in Haarlem geschiedt. De Voorzitter zegt, dat het College beide vragen onder de oogen zal zien. De heer Tepe zegt voor de indiening van het reglement geen vasten datum te kunnen noemen. De indiening zal echter tijdig plaats hebben. De heer Wilbrink zegt, dat door den betrokken Wethouder opdracht is gegeven een paar assistent-brugwachters meer aan te stellen. Het gevolg daarvan is, dat deze menschen zoo weinig verdienen, dat het eigenlijk voor hen honger lijden wordt. De gemeente verlangt, dat de menschen te allen tijde beschikbaar zijn, terwijl zij een salaris betaalt, dat op niets lijkt. Spreker h id verwacht, dat de gemeente, alvorens tot de aanstelling over te gaan, door loonsverhooging of het zeker stellen van het minimumloon daarin zou hebben voorzien. Waarom is over deze aanstelling de Commissie voor den Markt-en Havendienst niet gehoord? Nu de Wethouder meent de zaak zelf te kunnen afdoen, had spreker gaarne gezien, dat de verandering in den dienst zou zijn gebracht, zonder dat eenige personen daardoor werden gedupeerd. Verder vestigt spreker de aandacht op de belangrijke klachten, welke worden geuit over de verplaatsing van de woonschuiten. Waarom is deze zaak niet in de Commissie ter sprake ge bracht? Spreker moest nu van de buitenwacht vernemen, dat de schuiten verplaatst worden. Men kan de Commissie wel een verwijt maken, maar die weet er absoluut niets van. Spreker vindt deze oplossing aller- miserabelst en kan dus niet zeggen, dat de Wethouder zoo uitstekend op de hoogte was, dat hij het zonder bespreking met de Commissie af kon.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 18